Houd er rekening mee dat dit een vrijwillig project is en er geen geld mee wordt verdiend. Hulp met Hebreeuwse vertalingen is
zeer welkom en de eer zal de vertaler toekomen.
U bevindt zich op Pagina 1: Citaten tot 1874.
Klik hier voor Pagina 2: Citaten van 1875 tot 1941!
Klik hier voor Pagina 3: Citaten van 1942 tot 1954!
Klik hier voor Pagina 4: Citaten van 1855 to 1970!
Klik hier voor Pagina 5: Citaten van 1971 en later!
Klik hier voor Pagina 6: Joodse Citaten!
“Ik weet, dat de HEERE u [Israëlieten] dit land gegeven heeft, en dat ulieder verschrikking op ons gevallen is, en dat al de inwoners dezes lands voor ulieder aangezicht gesmolten zijn. Want wij hebben gehoord, dat de HEERE de wateren der Schelfzee uitgedroogd heeft voor ulieder aangezicht, toen gij uit Egypte gingt; en dat gijlieden de twee koningen der Amorieten, Sihon en Og, op gene zijde van de Jordaan, verbannen hebt. Als wij het hoorden, zo versmolt ons hart, en er bestaat geen moed meer in iemand, vanwege ulieder tegenwoordigheid; want de HEERE, ulieder God, is een God boven in den hemel, en beneden op de aarde.”
– Rachav Hazona (Rahab), Kanaänitische prostituee en Joodse bekeerling. 1323 – ong. 1223 v. Chr.
Bijbel. Jozua 2:9-11. Statenvertaling.
"Wij hebben aan alle de Joden die in ons gebied wonen, en die weder naar hun vaderland willen keren, vrijheid verleend om derwaarts te gaan, de stad Jeruzalem te herbouwen, en den Tempel des Heren in zijnen vorigen staat te herstellen.”
– Kores II, Perzische koning. 576 – 530 v. Chr.
Josephus, F. (94): Joodsche Oudheden. Boek X. Hoofdstuk 1. [Vertaald door Marten Schagen in 1732].
"[De Joden] zijn een volk van wijsgeren; zij houden niet op te disputeren over het Goddelijke, ende in het aanschouwen der nachtelijke hemel richten zij hunnen blik tot de sterren, de hemellichten gadeslaande, ende de Godheid met gebeden aanroepende."
– Theóphrastos, Griekse filosoof. ong. 371 – ong. 287 v. Chr.
Porphyry (3de eeuw): Over de onthouding van dierlijk voedsel. Boek II. [Vertaald vanuit het Engels door C. Nooij].
"„De aanvoerder dier kolonie [in Judea] was Mozes, een man uitmuntende van geestesgaven ende kloekmoedigheid. Deze nu nam het land in bezit en stichtte, nevens verscheidene andere steden, ook die stad welke alom beroemd is geworden en den naam van Jeruzalem voert. (…) Hij bracht het volk onder in twaalf stammen, vermits dat getal het volmaaktst zij en overeenkomst houde met het getal der maanden in den loop des jaars. (...) Wij blijven zo stipt op de onderhoudinge onzer wetten, dat wij liever alles willen lijden dan die schenden. Wat rampen [de Israëlieten] ook uitgestaan hebben van de naburige volken, en voornamelijk van de Koningen van Perzië en hunne Stedehouders, men heeft hen nooit van gevoelens kunnen doen veranderen: nóch 't verlies hunner goederen, nóch belediging, nóch wonden, nóch de dood zelf, zijn machtig geweest hen de godsdienst hunner vaderen te doen verzaken."
– Hekataios van Abdera, Griekse historicus. ong. 360 – ong. 290 v. Chr.
Diodorus Siculus: Bibliotheca historica. [Vertaald vanuit het Duits door C. Nooij].
Josephus, F. (94): Tegen Apion, Boek 1. [Vertaald vanuit het Frans door W. Séwel in 1704].
"Alle wijsgerige notiën der oudtijdsen volkeren worden insgelijks door sommigen onder den niet-Grieken onderhouden: te weten door de Brachmanen van Indië, ende somwijlen door dengenen in het Syrische, welke men Joden placht te noemen."
– Megasthenes, Griekse etnograaf en historicus. ong. 350 – ong. 290 v. Chr.
Toegeschreven aan Megasthenes in zijn verloren werk Indika, geciteerd door Clemens van Alexandrië, Stromata 1.15 (= Fragm. Hist. Graec. III F 6). [Vertaald vanuit het Engels door C. Nooij].
"Nu sinds ik nieuwsgierig ben om mijn dank te tonen aan deze mensen en aan de Joden over geheel de wereld en aan alle generaties die nog komen, ik heb besloten dat uw wet vertaald zal worden van de Hebreeuwse taal welke in gebruik is onder u in de Griekse taal, zodat deze boeken toegevoegd mogen worden bij de andere koninklijke boeken in mijn bibliotheek. (...) Ik acht de (...) wetgevers [dezes] volks, zijnde uitleggers van den goddelijken wil, waardig tot de hoogste eer, en geschikt om aan het ganse menselijke geslacht bekendgemaakt te worden."
– Ptolemaeus II Philadelphus, Griekse farao van Egypte. 309 – 246 v. Chr.
Josephus, F. (94): The Letter of Aristeas. [Vertaald door Apostel Arne Horn in 2014].
[Slotzin traditioneel aan Ptolemy II Philadelphus toegeschreven; oorsprong onzeker].
"Nademaal het Joodse volk niet alleenlijk tegenwoordig, maar ook in vorige tijden den Roomsen volke getrouw en toegedaan is geweest, en voornamelijk mijnen vader Caesar, toen Hyrkannus hun Hoogepriester was: zo bevelen wij met het goedvinden van den Raad, dat de Joden volgens hunne wetten en gewoonten zullen leven, gelijk zij deden ten tijde van Hyrkanus Overpriester des oppersten Gods.”
– Caesar Augustus, Romeinse keizer. 63 v. Chr. – 14 n. Chr.
Josephus, F. (94): Joodsche Oudheden. Boek XVI. Hoofdstuk 6. [Vertaald vanuit het Frans door W. Séwel in 1704].
"Van enen Egyptischen priester, Mozes geheten, die een deel der nederlanden van Egypte bezat, verhaalt men, dat hij, ontevreden zijnde over de heerschappije aldaar, hetzelve verliet, ende met enen hoop volks, God dienende, toog hij tot Judea. Ende hij onderrichtte ende verkondigde den lieden, dat de Egyptenaren ende de Afrikanen in dwaling verkeerden, dewijl zij de Godheid afbeeldden in den gedaante van woeste dieren ende tam vee. Noch de Grieken, voegde hij toe, dwaalden in hunne opvattinge, die den God naar mensenbeeld uithouwden. Want, zo sprak hij, God ende de Godheid ende datgene, hetwelk alle dingen omvat, het zij de hemel, het wereldal, ofte de natuurlijke ordeninge der zaken, kan geenszins in een beelde gevangen worden, dat naar iets ons bekends gelijkt. (...) Ende aldus, met deze lere, bracht Mozes een groot getal verstandige lieden bijeen, ende voerde hen tot de stede, alwaar Jeruzalem heden ten dage is gesticht. Ende hij won hunne welwillendheid ende hij stelde ene wonderlijke regeringe over het volk in, zodanig dat zich de omliggende natiën, verleid door zijn woord ende belofte, vrijwillig onder zijn bestel begaven."
– Strabo van Amaseia, Grieks-Romeinse aardrijkskundige. 63 v. Chr. – 24 n. Chr.
Strabo on the Land of the Jews (22 BC). [Vertaald vanuit het Engels door C. Nooij].
(OPGELET: Keizer Claudius verdreef tevens alle Joden uit de stad Rome)
"Het zij billijk, dat de Joden — wier volk zich onder al de volkeren des aardrijks verspreid bevindt — vrijelijk ende ongestoord hunne heilige gebruiken, hun van de vaderen overgeleverd, behouden ende in ere houden mogen."
– Claudius, Romeinse keizer. 10 v. Chr. – 54 n. Chr.
Claudius Augustus (46): Edict of Roman Emperor Claudius Augustus on Jewish Rights. [Vertaald vanuit het Engels door C. Nooij].
"Wat is Plato als Mozes in het Grieks sprekende?"
– Numenius van Apamea, Grieks-Romeinse filosoof. ong. 150 – ong. 200 n. Chr.
Clement of Alexandria: The Stromata, or Miscellanies. [Vertaald vanuit het Engels door C. Nooij].
(Deze woorden zijn vijandig, maar erkennen de macht van Israël)
“De Joden waren al lang afgevallen, niet alleen van de Romeinen, maar van de mensen in het algemeen; want een volk dat een ongezellig leven uitvond, zich onthoudt van gemeenschappelijk eten met anderen, gelijk van drankoffers, gebeden ende rookoffers, zulk een volk staat verder van ons af, dan Susa en Bactra en de nog verder wonende Indiërs. Welke zin of reden ware er dan nog, om hen te straffen omwille hunner ongehoorzaamheid jegens ons, indien wij hen beter nimmer ingelijfd hadden?"
– Flávios Philóstratos, Griekse sofist. 172 – 250 n. Chr.
Philostratus (3rd century): Life of Apollonius. 5:31-35. [Vertaald door A. Hausrath in 1869 in Geschiedenis van Jezus' Tijd en Tijdgenoten & slotzin vanuit het Engels door C. Nooij].
"De Joden zijn lieden die van iets wijzers weet hebben, niet slechts dan de grote menigte, maar ook dan wie schijnen wijsgeren te zijn, daar wie wijsgeren zijn, behoudens de in wijsbegeerte eerbiedwaardige redeneringen, vervallen tot de afgodenbeelden en de demonen, doch zelfs de laatste der Joden slechts opziet naar den God-over-allen. Ende zij doen wel daaraan, wat dit aangaat, dat zij roemen in hunne afzondering, daar zij zich onthouden van de gezelschap van anderen, die gehouden worden voor vervloekte ende goddeloze lieden."
– Origenes Adamantius, Egyptische christelijke geleerde. ong. 185 – ong. 253 n. Chr.
Verweerschrift tegen Celsus, Boek V. Chapter 43. [Vertaald door Dr. H.U. Meyboom in 1925; laatste zin vanuit het Engels door C. Nooij].
"De Feniciërs, Assyriërs, Lydiërs en het ras der Hebreeën leerden velerlei manieren van den zaligen kennen. (…) Slechts de Chaldeeën ende Hebreeën ontvingen kennis als hunne lotsbestemming en vereerden den zelfgenoemden Heerser in zuiverheid des harten als hunnen enigen God."
– Malkos / Porphyrius van Tyrus, Fenicisch-Romeinse filosoof. 234 – 305 n. Chr.
Gottheil, R. & Lipman, J.G. (1899): CLASSICAL WRITERS AND THE JEWS. In: Jewish Encyclopedia. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Hebreeën hebben, van oudsher, als het ware van den allereersten oorsprong der mense, de ware ende goddelijke filosofie gevonden, die zij onbevlekt hebben bewaard voor de komende geslachten, van vader op zoon een schat van waarachtige leringen ontvangende ende bewarende, opdat niemand durven zou, iets weg te nemen of toe te voegen aan datgene wat eens voor altijd is vastgezet."
– Eusebius Pamphilius, Grieks-Palestijnse christelijke historicus. ong. 260 – 339 n. Chr.
Eusebius (313): Preparation of the Gospels. § 14.3.1. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Enige Joden onderscheiden zich door enen onbesmetten levenswandel, alsmede door grote ijver ende toegenegenheid tot de leer."
– Sint Ambrosius, Romeinse bisschop van Milaan. ong. 339 – 397 n. Chr.
Ambrose, Enarratio in Psalmos (PL XIV, col. 943). [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het volk der Joden [is] het volk, in hetwelk de profeten gewandeld hebben, het volk, in hetwelk de aartsvaderen hunne woning gehad hebben, het volk, dat naar den vleze uit het zaad Abrahams voortgekomen is."
– Augustinus van Hippo, Romeins-Afrikaanse (Amazigh) bisschop. 354 – 430 n. Chr.
Augustine of Hippo (4th century): The Expositions on the Psalms. Volume 2. Psalms 33-50. [Vertaald vanuit het Engels door C. Nooij].
"Ik hebbe in 't vuur geworpen alle aantekeningen die tegen u [Joden] gericht waren, ende in mijne schrijftafelen gevonden werden; opdat 't voortaan voor niemand en moge mogelijk zijn, zich met zulker schandelijke goddeloosheid tegen u te keren. (...) Zo moge dan een iegelijk van u onder mijn bewind ene goede gemoedsruste genieten, ende in 't genoeg des vredes zijne vurige gebeden opzenden tot den Allerhoogsten God, den Schepper, die mij door de genade zijner onberispelijke rechterhand, met de kroon versierd heeft. (...) Wanneer ik den oorlog met Perzië zegerijk geëindigd zal hebben, zal ik door mijne eigene inspanning de heilige stad Jeruzalem — dewelke gij reeds zo vele jaren bewoond zien woudt — weder opbouwen ende aldaar kolonisten leiden, opdat wij tezamen den Almachtigen dank geven mogen."
– Julianus Apostata, keizer van het Romeinse Rijk. 331 – 363 n. Chr.
Julianus (362): Brief 51. Epistel 25. [Vertaald vanuit het Engels door C. Nooij].
"Uwer Hoogheid [den praefectus praetorio van Illyricum] zij bevolen ende aangeraden, de landvoogden ende gouverneurs te doen vergaderen, opdat zij onderricht ende vermaand worden mogen, hoe het van node is, den aanslag, welken sommigen tegen den Joden durven ondernemen, met kracht af te weren, ende dat hunne synagogen in den vrede ende ruste der gewoonte gelaten worden moeten."
– Arcadius en Honorius, keizers van het West- resp. Oost-Romeinse Rijk. 384 – 423 & 377 – 408 n. Chr.
Protection to Jews and Synagogues Emperors Arcadius and Honorius, June 17, 397. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“O Kinderen van Israël, gedenkt [Gods] gunst die [Hij] jullie heeft geschonken, en dat [Hij] jullie heeft bevoorrecht boven de volkeren. (…) [Hij] gaf het Boek en de heerschappij en het profetenambt aan de kinderen van Israël en had hen van goede dingen voorzien en begunstigde hen boven de andere volkeren.”
– Mohammed (vzmh), Arabische profeet van de islam. ong. 570 – 632 n. Chr.
De Edele Koran. Ayah al-Baraqah. 2:40. [Vertaald door Sofian S. Siregar].
"Ik, Rüdiger, bijgenaamd Huozmann, bisschop van Speyer, heb in mijne bede ende mijne voornemen, om van de kleine stad Speyer een wereldstad te maken, geloofd, dat ik, alzo handelende, den eere onzes oords nog groter maken zoude door middel der vestiging van Joden aldaar. Derhalve verleende ik hun, in hunne woonstede ende daarbuiten tot aan den scheepshaven toe, ja ook binnen dezen scheepshaven zelve, de vrijheid om goud ende geld te wisselen, ende om te kopen ende te verkopen, al naar hun believen. Deze toestemming verleende ik hun met betrekking tot de geheele stad. Voorts schonk ik hun, betaald uit het goed der Kerk, enen begraafplaats naar erfrecht. Ende dit voegde ik daartoe: indien een Jood van elders bij hen als gast verblijve, zo en zal deze genen tol betalen. Al met al verleende ik hun, als hoogste gunst, een wet, met welke geen andere stad des Duitse Rijks den Jodenvolke een beteren verleend heeft ende zij ook nergens een gelijkwaardige bezitten zullen."
– Rüdiger Huzmann, Paltsische/Duitse bisschop van Speyer. ong. 1050 – 1090 n. Chr.
Museum-Digital-Rheinland-Pfalz: Bischof Rüdiger von Speyer gibt den Juden von Speyer im Jahr 1084 ein grundlegendes Privileg. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Zo stellen ende bevestigen wij, krachtens koninklijke declaratie onzer hoogheid, ende gebieden dat voortaan niemand, die onder onzer koninklijken macht met enige waarde ofte macht bekleed is, hetzij groot ofte klein, vrijman ofte dienstman, die [van den Joden] met onrechtvaardige beschuldinge aanklagen oft beschadigen en sal. (…) Item, niemand en zal zich onderwinden hen enig goed oft erf, dat zij rechtvaardelijk bekomen hebben, af te nemen, 't zij landerijen, huizen, hoven, wijngaarden, akkerlanden, dienstluiden, oft andere roerende of onroerende zaken. Indien nochtans iemand, tegen dit onze edikt, met gewelddaden over de Joden valt, zal hij gehouden wezen te betalen enen ponden gouds aan den schatkist van onzen bisschop ende die zake, die hij hun ontstolen heeft, tweevoudig te restitueren. Voorts en zal men hen niet beletten te kopen ende verkopen in goeden, ende rechtvaardelijken handel te drijven, noch hen verhinderen vrij ende ongehinderd binnen 's rijks grenzen te verkeren. Ook en zal niemand van hen enige tolheffinge, publieke ofte particuliere, eisen, boven dien die anderen poorteren zijns gelijken betalen. Ende in hunne huizen en zullen gene vreemden tegen hunnen wille geherbergd worden. (...) Item, niemand en zal toegestaan zijn hunne zonen ofte dochteren te dwingen tot den doop. (...) Item, zij zullen geoorloofd wezen christenluiden in hunnen dienst te nemen, behalve op die dagen die als zon- ende heilige dagen gehouden worden. (...) Indien iemand enen Joden verwondet en niet dood slaget, zo zal hij daaromme betalen enen ponden gouds. (...) Item, zullen zij den vollen vrijdom hebben hare wijnen, kruidesappen ende tegengiffen aan christenmensen te verkopen. Ende gelijk voren gezeid, en zullen zij niet gehouden wezen tot heerdiensten, noch publieke corveeën.
– Hendrik IV de Saliër, Frankische/Duitse keizer van het Heilig Roomse Rijk. 1050 – 1106 n. Chr.
Gohl, F. (1933): Jüdische Geschichte in Deutschland vor 1933. & Heffner, L. (1855): Die Juden in Franken. & Cohn, J. (1934): Die Judenpolitik der Hohenstaufen. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"[De Joden] en mogen geen vooroordeel of schade lijden. Wij, in ootmoedigheid der christelijken devotiën, ende in navolginge der voeten onzer voorgangers, van zaliger memorie (...), en nemen aan hare bede, ende verlenen hun den beukelaar onzer hoede. Want Wij stellen dit in wetten ende bevelen met kracht, dat geen christen en wage, met dwange oft geweld, enen Jode, die onwillens of wederstrevende is, tot den doop te brengen. Doch indien iemand uit hare menigte van zijnen vrijen wille, om redenen des geloofs, tot den christenen zich begeve, ende met volkomener herten overduidelijk getoond zij, dat men hem zonder laster of geruchte in de gemeenschap des geloofs opneme. Voorts en zal geen christen (...) hem met lichamelijken geweld aanvallen, noch zijnen have of goed ruwelijk ontnemen, noch hunne goede gewoonte, die zij sedert lange tijd genoten hebben in dat land daar zij wonen, benemen. Noch en zal iemand hen hinderen in de vieringe van hare heilige dagen, door knotsslag of steenworp, noch zullen zij gevorderd worden tot diensten die zij niet schuldig zijn, buiten die diensten die zij van ouds gewoon zijn te doen. Wij verordenen (...) ook, dat niemand de vrijmoedigheid hebbe, om een Jodenkerkhof te schenden oft te ontheiligen, noch om een lichaam na den dode op te graven om daarmede geld te gewinnen. Maar indien iemand, nadat deze onze verordening bekend is gewezen, daartegen en wil handelen, (...) zo worde hij in den ban gedaan, 't zij dat hij niet, met passende boete, zijne schuldigheid verzoene."
– Alexander III (Rolando Bandinelli?), Toscaanse/Italiaanse Paus der Katholieke Kerk. c. 1100 – 1181 AD
Synan, E.A. (1965): The Popes and the Jews in the Middle Ages. pp. 231–232. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“De Joden horen in Jeruzalem en Israël thuis.”
– Saladin, Sultan der Ajjoebieden. 1137 – 1193 n. Chr.
[Traditioneel aan Saladin toegeschreven, oorsprong onzeker].
"Zullen [de Joden] weder naar Jeruzalem keren? Daar en is geen ding zekerder; de profeten bevestigen dat overal rechtuit ende slaan daarop."
– Thomas Brightman, Engelse geestelijke. 1562 – 1607 n. Chr.
Brightman, T. (1607): Revelation of the Revelation. [In 1621 vertaald vanuit het Engels].
"Middels het oordeel ende beraadslagen der vorsten, maken wij met dezen kennelijk (...), dat de Rijksjoden volkomelijk vrijgesproken zijn van de hun valselijk toegeschreven misdaad [te weten: het drinken van christenbloed]. Derhalve bepalen wij, krachtens de autoriteit end met macht dezer tegenwoordigen privilegie, dat niemand — hetzij geestelijke of leek, hoogmoedig ofte ootmoedig van aard, hetzij onder den schijn van predicatie oft met anderen voorwendselen, rechters, rechtsgeleerden, poorteren ofte lieden van enig ander stand — zich niet en zal mogen vermeten, om de voornoemde Joden, afzonderlijk of tezamen, omme deze laster aan te vallen. Noch en zal iemand, in wat kwaliteit hij zij, hun schade doen, noch lasteren in deze zake. Ende opdat het dan allen openbaarlijk gedaan zij: gelijk een here verheerlijk worde door de ere zijner dienaren, alzo zal een iegelijk, die welwillend ende behulpzaam handele jegens onze onderdanen, de Joden, ons welbehagen verwerven. Doch diegene, die deze onzer ordinantie veracht ende de vrijspraak, die wij den Joden verleend hebben, in spijtige manieren tegenwerke, die schuldige zich aan vergrijp jegens onze majesteit."
– Frederik II van Hohenstaufen, Zwabische/Duitse keizer van het Heilig Roomse Rijk. 1194 – 1250 n. Chr.
FREDERICK II, HOLY ROMAN EMPEROR, "Refuting Ritual Murder Accusations" (1236). From Alexis Rubin, Scattered Among the Nations, pp. 113-115. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Indien een christen enen Joden enige kwetsure toegebracht hebbe, zo zal den misdoener verbeuren twaalf marken gouds, ten behoeve des hertogen ende te zijnen schatkiste. Ende voorts zal hij den Joden, die verwond zij, twaalf marken zilver betalen, nevens de kosten der remediën die tot zijner genezinge nodig zijn zullen. Item, zo een christen enen Joden doodslaat, dat hij omme dien moord zal gestraft worden met den doodstraffe, gelijk dat recht ende wet vereisen, ende zijn geheel have ende goed, roerend ende onroerend, vervallen zullen aan den hertog. (...) Item, ene Jode, die door ons land passeert, zal vrij ende onbelet gebleven zijn, zonder hinder oft geweld, ende niemand en zal hem bespringen oft mishandelen. Brengt hij goederen mede, daarover hij bij de tolheffen recht ende accijns verschuldigd zij, zo zal hij niet meer gekweten worden dan een poorter der stede, daar de voorschreven Jode wonende is. Item, indien een christen op schaamteloze wijs een Jodekerkhof betrede, hetzelfde schende oft verwoeste, zo zal hij ter dood gebracht worden, naar behoren des hofs, ende zal zijn geheel goed vervallen aan den schat des hertogen. Item, wie zo boosaardig ware, dat hij enige werpsel op ene synagoge der Joden geworpen hadde, die zal den Jodenrechter twee talenten betalen ten boete. (...) Indien iemand, man ofte vrouw, een kinde van Joodsen bloede ontvoere, dat hij gehouden ende gestraft worde als een dief.
– Frederik II van Babenberg, Frankische/Duitse hertog van Oostenrijk en Stiermarken. 1211 – 1246 n. Chr.
FREDERICK, DUKE OF AUSTRIA, "Charter of the Jews in the Duchy of Austria" (July 1, 1244) From Jacob Marcus, The Jew in the Medieval World, pp. 28-32. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Iedere Jode mag vrij ende veilig wandelen ofte rijden in onzen lande, zonder belet noch hindernisse. Zij zullen de gewonelijken tollen betalen, gelijk christenen, ende niet meer. (…) Indien iemand, man ofte vrouw, een kind der Joden ontvoeren poge, zo zal hij ofte zij bestraft worden als een dief. (…) Wanneer een Jode in nood verkere ende des nachts om hulpe roepe, ende zich zijne christelijke buren en niet opmaken om denzelven te helpen, zo zal iedere dezer naburen met enen boeten van 30 schellingen gestraft worden. (…) Joden zullen mogen kopen ieder voorwerp ende aanroeren brood ende andere spijze en levenskost.”
– Bolesław Pobożny, hertog van Groot-Polen. 1224 – 1279 n. Chr.
Boleslaw the Pious (1264): The Statute of Kalish of Bolesław the Pious for Jews. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Maarten Luther was tevens een beruchte Jodenhater)
"Als de apostelen, die ook Joden waren, zo met ons heidenen gedaan hadden, als wij heidenen met de Joden doen, niet één heiden zou christen geworden zijn. (…) Al roemen wij nóg zo hoog, toch zijn wij heidenen, en zijn de Joden van de maagschap van Christus. Wij zijn behuwdbroeders en vreemdelingen; zij zijn bloedvrienden, neven en broeders onzes Heren. Daarom, wanneer men in het vlees en bloed roemen moest, dan behoren de Joden Christus nader toe, dan wij."
– Maarten Luther, Thüringse/Duitse protestantse hervormer. 1483 – 1546 n. Chr.
Luther, M. (1523): Dat Jezus Christus een geboren Jood is. [Vanuit het Duits vertaald door Laurens van Erpecum in 1857 in Woorden des Geloofs].
"Ik zou het voor een bijzonder voorrecht Gods houden, als ik uit Joodse ouders was geboren. Denk je eens in: dat ik naar het bloed afkomstig zou zijn van het volk van Jesus Christus, mijn Heer, en van de allerheiligste Maagd Maria."
– Ignatius van Loyola, Baskische katholieke priester. 1491 – 1556 n. Chr.
Nota, J. (1956): Ignatius vriend van Israël. In: Streven. Jaargang 9. Pagina 872-873.
"Zoveel geven christen ende mohammedaan toe, ende stemmen derhalve met de Hebreën in, dat de enige ware Kerke Gods — dewelke alleen onder de ganse mensheid beschikte over de waarachtigste leer eens enigen Gods, gegraveerd met den vinger der Goddelijkheid op stenen tafelen ende door bloed geheiligd —, bevonden werd onder het volk Israëls, dat de enige bewaarder was der eeuwige Wet ende der Heilige Boeken."
– Jean Bodin, Franse rechtsgeleerde en politieke filosoof. 1530 – 1596 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Shakespeare's werken bevatten antisemitische stereotypen)
“Heeft een Jood geen ogen? Heeft een Jood geen handen, ledematen, gestel, zintuigen, voorkeuren, hartstochten? Met hetzelfde voedsel gevoed, met dezelfde wapens verwond, dezelfde ziekten onderworpen, met dezelfde middelen genezen, door dezelfde winter en zomer opgewarmd en afgekoeld als een christen? Als u ons steekt, bloeden wij dan niet? Als u ons kietelt, lachen wij dan niet? Als u ons vergiftigt, sterven wij dan niet? En als u ons onrecht aandoet, zouden wij dan geen wraak nemen?”
– William Shakespeare, Engelse dichter, toneelschrijver en auteur. 1564 – 1616 n. Chr.
Shakespeare, W. (1598): De Koopman van Venetië. Act 3. Scene 1.
"Bewaarders van de boeken, waarin, zowel als gij, wij Gods waarheid zoeken: der heiligen geslacht, dien God, om fijn verbond, nu met voorzeggers, dan met engelen bevond; uit welken naar het vlees Messias is geboren, en dien hij allereerst tot leraars heeft verkoren; zijt niet van ons vervaard: want bij ons is bekend dat wij maar takken zijn op uwen struik geënt."
– Hugo de Groot, Hollandse/Nederlandse rechtsgeleerde. 1583 – 1645 n. Chr.
Grotius, H. (1627): Bewys van den waren godsdienst. Boek 5.
“Doch voor zoveel deze laatste tijden aangaat, voorwaar, indien wij 't wel bedenken, onze religie moet aan dit volk groten dank wijten. Want wie is er anders, die ons de Bijbel ofte H. Schriftuur bewaard heeft als de Joden? Hoeveel schrijffouten zouden in dezelfde zijn ingekropen, indien alleen Lactantius, Augustinus, Gregorius en Christosthomus (die wel heilige mannen, maar in de Hebreeuwse spraak zeer onkundig waren) dezelfde bewaard hadden. (…) Maar de Joden hebben zich 't enemaal, en ook alleen bevlijtigd om de boeken Mozis en der profeten, en degene die ze Hagiographa noemen, voor de bedervinge der tijden bewaren. Dezen lof is haar eigen, ende geen ander volk heeft part of deel aan dezen roem."
– Petrus Cunaeus, Zeeuwse/Nederlandse geleerde. 1586 – 1638 n. Chr.
Cunaeus, P. (1617): De republyk der Hebreen, of gemeenebest der Joden.
“Ik geloof met allen ernste, dat er iets groots voor de deur staat: wij bevinden ons aan den vooravond der vervulling, gij bevindt u aan den uitersten rand der beloften ende profetieën. (…) ’t En zou wel geschieden mogen, gelijk sommigen geloven, dat God de Joden vanaf de eilanden der zee vergadere ende wederbrengen zal tot hunne eigene statie."
– Oliver Cromwell, Lord Protector van Engeland, Schotland en Ierland. 1599 – 1658 n. Chr.
Cromwell, O. (1653): Speech in Barebone's Parliament. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Ik acht het de plicht der burgerlijke overheid, gene scheidingsmuur van bijgeloof tussen ons, de heidenen, ende de Joden, af te breken ende den weg te effenen naar hun vrij ende vreedzaam verblijf onder ons. Dit te meer omwille daarvan, dat dit volk, zo leert ons de Heilige Schrifture, een geliefd volk is; ja geliefd omwille hunner vaderen. Ze zijn een volk, dat boven alle volkeren ende natiën der wereld verheven is, onder de gracieuste ende uitdrukkelijkste beloften Gods gesteld.”
– Roger Williams, Engelse puriteinse theoloog. c. 1603 – 1683 n. Chr.
Straus, O. S. (1894): Roger Williams. The Pioneer of Religious Liberty. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Hier is in ieders mond een sterk gerucht van de wederkering der Israëlieten naar hun vaderland, nadat zij meer dan tweeduizend jaren verstrooid hebben geweest. Dit wordt hier van weinigen geloofd, maar van veel gewenst."
– Henry Oldenburg, Bremer/Duitse natuurfilosoof. 1619 – 1677 n. Chr.
Oldenburg, H. (1665): Zestiende Brief. H. Oldenburg. aan B.d.S.
"Zeker is het dat wij op vele plaatsen der wereld een bijzonder volk zien, afgezonderd van al de andere volkeren der wereld, dat den naam draagt van het Joodse volk. (...) Dit volk is niet alleen merkwaardig om zijn ouderdom, maar ook enig inden duur van zijn bestaan, die nooit heeft opgehouden van zijn oorsprong af tot nu toe. Want, terwijl de volkeren van Griekenland en Italië, van Lacedaemonië, van Athene, van Rome en de andere die zo langen tijd daarna ontstonden, reeds voor zo langen tijd zijn ondergegaan, bestaan zij nog altoos; en ondanks de ondernemingen van zo vele machtige koningen die honderdmaal beproefd hebben om hen te verderven, gelijk hunne geschiedverhalen getuigen, en ondanks ook hetgeen men gemakkelijk verwachten kon, dat in zulk een lange tijdsverloop naar den natuurlijken gang der dingen gebeuren moest, zijn zij echter altoos behouden gebleven. (...) Mijn aanraking met dit volk verbaast mij en verdient het onder aandacht gebracht te worden."
– Blaise Pascal, Franse filosoof. 1623 – 1662 n. Chr.
Pascal, B. (1669): Pensées. [Vanuit het Frans vertaald door Adriaan Loosjes in 1889].
“Zeker is 't, dat dit volk het enige is, 't welk van den beginne af aan, den God Schepper van hemel en van aarde heeft gekend; het enige bijgevolg, 't welk tot getuige der Goddelijke geheimen moest verstrekken. Het heeft die ook bewaard met een godsdienst die geen voorbeeld heeft. De boeken, die de Egyptenaren en andere volkeren goddelijk noemden, zijn al voor lange verloren, en nauwelijks is enige verwarde gedachtenis daarvan in de aloude historiën voor ons overgebleven. (…) De Joden zijn de enigste geweest, welker gewijde schriften steeds zo zeer in waarde zijn gehouden, als zij algemeenlijk bekend waren geworden.”
– Jacques Bénigne Bossuet, Franse bisschop en auteur. 1627 – 1704 n. Chr.
Bossuet, J. B.: Algemeene historie. [Vanuit het Frans vertaald in 1735].
"'t Schijnt mij toe, dat wij dusdanig een huisgezin voor zeer edel moeten achten, dat zijn geslachtrekening door een lang vervolg van voorvaderen, zonder mistrouwen, of verandering van woonplaats, kan vertonen. Ik mene, dat er weinig heren in Europa zijn, die dat zo zouden kunnen aanwijzen. (...) 't Geen ons bedriegt, is, dat wij bij de Israëlieten niet zien zodanige eretitelen, als wel bij onzen adeldom. Ieder wierd eenvoudig bij zijnen naam genoemd: maar hunne namen betekenden grote zaken, gelijk die der aartsvaderen. De naam van God had voor het merendeel plaats daarin; en was als een verkort gebed. Elias en Joël zijn van twee namen Gods bijeengevoegd, onderscheidenlijk tezamengesteld. Jozaphat of Sephatia, betekent het Oordeel Gods. Josedek of Zedekia Zijn Gerechtigheid: Johanan, of Jean en Hanania, Zijn Barmhartigheid. (…) Zijn [deze namen] niet beter dan die der kastelen en vlekken, daar onzen adel zich mede oppronkt?”
– Claude Fleury, Franse historicus. 1640 – 1723 n. Chr.
Fleury, C. (1681): De zeeden der Israeliten. [Vanuit het Frans vertaald door Hendrik en Daniel van Damme 1733].
"Dit volk der Joden vereert niet dan den enen God, den Schepper des Hemelrijks ende der aarde. Zijne wet, naar welker bevelen gans deze sekte zich richt, gebiedt, dat de mens God liefhebbe met gans zijn hart, ende daartoe met gans zijne ziel, zijn verstand ende zijne macht. Dit volk stelt in zijne wet voor ene besnijdenisse des harten, ten opzichte van dewelke de lichamelijke slechts als uitwendig teken dienstdoet; ende deze besnijdenisse des harten behelst de bedwinging aller hartstochten, die niet uit de beginselen der liefde Gods voortgekomen zijn. (…) [De wijsgeren] hebben nimmer de gedachte der goedheid der schepping ontwikkeld, noch die der kracht des Scheppers, noch die der belangeloze liefde tot Hem. Beschouwende dan alle volkeren der oudheid, acht ik het volk der Joden het enige, dat den waren God aanbad, ende de religie der liefde behouden heeft."
– François Fénelon, Franse aartsbisschop, dichter en schrijver. 1651 – 1715 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik stel vast, dat de wederkere der Joden tot hun eigen land in het gemeen, ende de wederopbouwing huns tempels met de herstelling hunner offerdiensten, (...) in de profetische Schrifturen geenszins aan twijfel ofte onzekerheid onderhevig is; maar veeleer dat het juist dátgene is, hetwelk boven al het andere allerwegen van hen is voorzegd ende beschreven, in de eenvoudigste ende aandoenlijkste bewoordingen, die men zich inden geeste voorstellen mag."
– William Whiston, Engelse theoloog, historicus en wiskundige. 1667 – 1752 n. Chr.
J.E. Force & R.H. Popkin (2001): Millenarianism and Messianism in Early Modern European Culture. Volume III. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De nakomelingen Abrahams vertegenwoordigen het mensdom in zijn zuiverste gedaante, zonder reuzachtigen of brute geslachten, gelijk ook hunne religie vrij is van bijgelovige ritussen. Alle godsdienstige instellingen des Hebreeuwsen volks zijn in het leven geroepen, ten einde de kennisse Gods te bewaren ende voort te planten, ende den mens te beschermen tegen de heidense ijdelheden ende de vulgaarheid der afgoderij. Terwijl de heydense priesteren hunne geheimen ende godsdienstige raadselen zorgvuldig verborgen hielden, werden de ordinantiën des Joods geloofs schriftelijk overgeleverd, opdat zij een iegelijk, die lezen en mocht, toegankelijk zouden zijn."
– Giambattista Vico, Napolitaanse/Italiaanse filosoof, historicus en rechtsgeleerde. 1668 – 1744 n. Chr.
Jewish Information Society of America (1962): Jewish Information. Volume 3. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Indien [de Joden] ooit ooit wederom te Palestina gevestigd worden zal op hunnen oorspronkelijken bodem — hetwelk geenszins voor onmogelijk te houden is — zo en is het niet te betwijfelen, dat dezelve, om wille huns voortreffelijken aanlegs, talrijker, welvarender ende machtiger zullen zijn dan thans enige andere natie op aarden. Ende ik vrage u dan, of het niet in overeenstemming zij met het belang, ja met den plicht der christenen, om den zelven het hulpzame hand te bieden bij het wederbekomen huns lands ende de herstelling hunner staat."
– John Toland, Ierse filosoof. 1670 – 1722 n. Chr.
Toland, J. (1714): Reasons for Naturalizing the Jews in Great Britain and Ireland on the Same Foot with All Other Nations. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joden zijn dusdanig verspreid over alle handeldrijvende gewesten der wereld, dat zij geworden zijn tot werktuigen, door middel van dewelke de verst van elkander verwijderde natiën een onderlinge gemeenschap onderhouden konnen, ende door welke het ganse mensdom, als ware het, in ene algemene correspondentie samengevoegd is. Zij zijn gelijk de pinnen ende spijkeren in een groot bouwhuis, die — schoon dezelve op zich zelven slechts weinig geacht worden — nochtans volstrekt nodig geacht moeten worden, om de ganse samenstelling in hare verenigheid te bewaren."
– Joseph Addison, Engelse dichter, toneelschrijver en politicus. 1672 – 1719 n. Chr.
The Spectator. No. 495. Saturday September 27 1712. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Zeker is ’t, dat van alle natiën der wereld, de natie der Joden voor de opmerkelijkste gehouden mag worden. (...) De Joden zijn over de ganse aarde verstrooid; ende indien zij zich tot één lichaam vergaderen zouden, zouden zij een volk vormen, dat velemaal talrijker wezen zoude dan gedurende dien korten tijd, in welken zij over Palestina heerschappije gevoerd hebben. Wat de Joden van alle andere natiën onderscheidt, is dat uitsluitend hunne orakelen waarachtig zijn; ende omtrent deze zake en is het ons geoorlofd niet eens den minsten twijfel te opperen."
– François Marie Arouet (Voltaire), Franse auteur en filosoof. 1694 – 1778 n. Chr.
Voltaire (1762): The Works of Mr. de Voltaire. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De bodem van Palestina geniet nog immer hare sabbatten, en schijnt niet anders te doen dan te wachten op de wederkeer harer verbannen kinderen, en op de aanwending ener nijverheid, die in verhouding sta tot haar natuurlijk landbouwvermogen, opdat zij wederom in algehele weelderigheid uitbarste, en zij worde al datgene, wat zij in de dagen van Salomo geweest is."
– John Lindsay, Schotse graaf van Crawford. 1702 – 1747 n. Chr.
Crawford, A.W.C. (1847): Letters on Egypt, Edom and the Holy Land. Chapter VII. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het is eens te meer klaarlijk, dat de Joden tot hun land zullen wederkeren.(...) Afgezien van de profetieën, die spreken van de toekomstige roeping der Joden, bestaat er ene merkwaardige bezegeling der vervulling dezer grote gebeurtenis in de goddelijke voorzienigheid, namelijk in hetgeen veeleer een gestadig wonder genoemd mag worden: hun behoud als een afzonderlijk volk, ofschoon zij reeds meer dan zestien eeuwen over de aarde verstrooid zijn geweest. Iets dergelijks vindt men nergens in de geschiedenis der volkeren: het is een kennelijk handgebaar der voorzienigheid. En wanneer eenmaal de roeping geschiedt, zal dit oude volk — dat zo lange tijd als Gods enig volk beschouwd werd — wederom het volk Gods zijn, om niet meer te worden verworpen."
– Jonathan Edwards, Anglo-Amerikaanse theoloog en missionaris. 1703 – 1758 n. Chr.
Allen, Morrill & Wardwell (1842): Works of Jonathan Edwards. Volume 2. Part VII. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Het behoud der Joden is waarlijk een der sterkste en merkwaardigste bewijzen van de goddelijke Voorzienigheid. Ze zijn onder alle volkeren verstrooid geweest, en nochtans met gene dezer natiën vermengd geraakt. (…) Wat anders, dan ene bovennatuurlijke macht, kon aldus bewaren, op zulk ene wijze, als geen ander volk, dat ooit op aarde geleefd heeft, behouden is gebleven. De Voorzienigheid Gods is niet minder merkwaardig in de verdelging hunner vervolgers, dan in het getrouwe bewaren der Joden zelven."
– Thomas Newton, Engelse geestelijke, geleerde en auteur. 1704 – 1782 n. Chr.
Newton, T. (1823): Dissertations on the Prophecies. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Het is zeer aannemelijk, dat de Joden eenmaal tot Palestina zullen wederkeren. (…) Thans is het een volk, dat van alle natiën, onder welke het leeft, kennelijk afwijkt, als ware het door de Voorzienigheid afgezonderd en voorbereid tot eene toekomende gunstbetuiging, na de tuchtiging, welke het rechtens gedragen heeft. (…) Ze worden veelal met minachting en hardvochtigheid, en niet zelden met grote wreedheid bejegend door de natiën, onder welke zij woonachtig zijn. Zulks zal hen te meer geneigd maken, tot hunne eigene landstreek weder te keren. (…) Een niet gering deel hunner is vertrouwd met het Rabbijnse Hebreeuws, benevens de taal des lands waarin zij zich bevinden. Zij zijn derhalve, voor zo verre het hun zelven aangaat, in het bezit ener universele taal en eens universele aards — iets, dat hunne wederkere niet weinig zal vergemakkelijken, meer dan wij lichtelijk zouden vermoeden.”
– David Hartley, Engelse filosoof. 1705 – 1757 n. Chr.
Hartley, D. (1749): Observations on Man, his Frame, his Duty, and his Expectations. Prop. LXXXIII. Page 373-375. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Teneinde zijn volk te behoeden voor ene vereniging met de vreemde natien, gaf [Mozes] denzelven zeden en gebruiken, die met de instellingen der overige volken onverenigbaar waren; hij belastte hen daarenboven met kenmerkende ritussen en plechtigheden (…), en al de banden van broederlijkheid, welke hij onder de leden zijner republiek vestigde, strekten tot zo vele hinderpalen, die hen afgescheiden hielden van de omwonende volkeren. (…) Aldus heeft dit eigenaardige volk, zo dikmaals onderworpen — zo dikmaals onderworpen, verstrooid, ja, ogenschijnlijk verwoest (…) — niettemin tot op den huidigen dag stand gehouden; (…) en zijne zeden, wetten en ritussen bestaan nog voort, en zullen, naar alle waarschijnlijkheid, voortbestaan zolang de wereld bestaat.”
– Jean-Jacques Rousseau, Franse filosoof en auteur. 1712 – 1778 n. Chr.
Rousseau J.-J. (1772): Considerations on the Government of Poland and on its Proposed Reformation. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Gij [te Jeruzalem] hebt uwe religie met zulk ene mate van gewetensvrijheid weten te verenigen, welke men haar nimmer zou hebben durven toeschrijven en waarmede gene andere religie zich beroemen kan. Ge hebt daarenboven de noodzakelijkheid ener onbeperkte gewetensvrijheid, in elke ware eredienst, zo grondig en klaarlijk voorgesteld, dat ook eindelijk de Kerk onzerzijds overwegen zal moeten, op welke wijze zij al hetgeen, dat het geweten drukken of bezwaren kan, van de hare afzonderen zou."
– Immanuel Kant, Pruisische/Duitse filosoof. 1724 – 1804 n. Chr.
Kreß, H.: Die Reichspogromnacht 1938 – Konsequenzen für Theologie, Kirche und Ethik heute. In: evangelische aspekte. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“[Mijne komedie ‘de Joden’] was het gevolg ener ernstige beschouwing van de smadelijke onderdrukking, waaronder een volk zuchten moet, hetwelk — zo meen ik — een christen niet anders dan met een zeker eerbied beschouwen kan. Is het niet uit dit volk, dat eens zovele helden en profeten zijn opgestaan? En nu zou men twijfelen, of er nog één eerlijk man onder dezelve te vinden zij?”
– Gotthold Ephraim Lessing, Saksische/Duitse dramaturg en filosoof. 1729 – 1781 n. Chr.
Lessing, G.E. (1890): Werke, Bd. 3. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De vervolging nam haar aanvang met dat volk, welks bescherming en bijstand de zorg en de wens hadden moeten zijn van alle menslievende natiën: de Joden. (...) Wordt een Nederlander verwond of aangevallen, zo beschikt hij over ene natie, een wettige overheid en gewapende macht, om voor hem te handelen, of zijne zaak te wreken. Wordt een Brit geweld aangedaan, zo bezit hij legers en wetten — en de wet der volkeren staat hem ten dienste, om bescherming of gerechtigheid te eisen. Doch de Jood? Hij bezit noch zulk ene macht, noch zulk enen vriend, op wien hij bouwen kan. Derhalve moet de mensheid zelve zich tot hunnen beschermer, en tot hunnen bondgenoot verklaren."
– Edmund Burke, Ierse filosoof. 1729 – 1797 n. Chr.
Himmelfarb, G. (2011): The People of the Book. Page 54. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Mogen de kinderen uit den Stam Abrahams, die in dit land hun verblijf hebben, den goeden wil der andere inwoners verwerven ende blijven genieten; terwijl een iegelijk in zekerheid zitte onder zijnen eigen wijnstok en onder zijne eigene vijgeboom, en niemand hem verschrikken moge. Moge de Vader aller genade licht doen uitschijnen, en geen duisternisse over onze paden spreiden; en ons allen, in onze verscheidene roepingen, nuttig maken — en te zijner tijd, naar zijne wijze, ons tot eeuwige gelukzaligheid geleiden."
– George Washington, president van de Verenigde Staten. 1732 – 1799 n. Chr.
George Washington, From George Washington to the Hebrew Congregation in Newport, Rhode Island, 18 August 1790. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het behaagde God, ene natie te verkiezen tot het hulpmiddel van al zijne verwittigingen aan het mensdom; en deze taak heeft de natie der Joden, in alle tijden, in aanzienlijke mate op zich genomen. Naarmate de beschaving zich uitbreidde over de aarde, raakten zij, op de een of andere, ja op de meest wonderbaarlijke wijze, verstrooid onder alle volken; en tot op dezen dag vindt men hen, bijna letterlijk, overal: de opvallendste natie op het aardoppervlak — en, indien men verstand en godsdienst in aanmerking neemt, wellicht ook de fatsoenlijkste."
– Joseph Priestley, Engelse theoloog en politieke theoreticus. 1733 – 1804 n. Chr.
Priestley, J. (1794): Discourses Relating to the Evidence of Revealed Religion. Volume 1. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik blijf daarop staan, dat de Hebreeën meer hebben bijgedragen tot de beschaving des mensdoms, dan enige andere natie die ooit op aarde geleefd heeft. Ware ik een atheïst geweest, en had ik geloofd in een blind en eeuwig noodlot, ik zou dan nóg geloofd hebben, dat datzelfde lot de Joden heeft uitverkoren tot het wezenlijkste werktuig ter beschaving der volkeren. (...) Zij zijn, zonder tegenspraak, de glorieuste natie, die ooit de aarde heeft bewoond. Wat zijn de Romeinen en hun rijk anders geweest, dan een luchtbel — in vergelijking met de Joden? Zij hebben aan driekwart der wereld het beginsel der godsdienst gegeven, en hebben de loop der menselijke zaken meer, en gelukkiger, beïnvloed dan enige andere natie, hetzij in den ouden, hetzij in den modernen tijd. Ik wens den Joden, uit den grond mijns harten, ene onafhankelijke staat in Judea toe."
– John Adams, president van de Verenigde Staten. 1735 – 1826 n. Chr.
National Archives (1809): Adams Papers. From John Adams to François Adriaan Van der Kemp. 16 February 1809. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik geloof, dat de Jood zich nimmer geheel zal weten aan te passen, en te allen tijde ene 'natie binnen de natie' vormen zal, waar hij zich ook bevinden moge. Het eenvoudigste en tevens het rechtvaardigste zou, mijns inziens, zijn: hun het vaderland terug te schenken, waaruit zij eens verdreven werden. (...) Jeruzalem — thans niet anders dan een droevige en schrikwekkende puinhoop, die het hart der arme bedevaartgangers, welke haar betreden, met smart vervult — zal wederom ene schone hoofdstad worden. Men zou de Salomonische Tempel uit zijne verwoesting doen verrijzen... Men zou den stroom van Kidron in banen leiden, en hem tot een kanaal maken, geschikt voor de afvoer der goederen en den opbloei van den handel... De woestijn zelve zou nieuw leven ontvangen, en wederom bewoonbaar gemaakt worden."
– Prins Charles-Joseph de Ligne, Oostenrijks-Belgische veldmaarschalk. 1735 – 1814 n. Chr.
Gawler, G. (1860) in: Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"[Ik heb] het immer met smart gelaakt, dat ene sekte — de voorlooper en het fondament van het ganse christendom — door een ieder wordt afgezonderd, en overgeleverd aan vervolging en onderdrukking; ene behandeling, die enkel bewijst, dat men van de welwillende leerstellingen van dengene, wien men voor het model hunner beginselen en praktijk houdt, in waarheid niets geleerd heeft. Ik beschouw het als een gruwelijke aanvulling op de menigvuldige ongerechtigheden, waaronder deze verwonde sekte [der Joden] door de eeuwen heen heeft geleden, dat men hare jeugd uitsluit van de wetenschappelijke onderrichting, welke een iegelijk ander in onze publieke seminaries ten deel valt; en dat men haar dwingt tot het volgen van een programma van 'theologisch lezen', dat door hun geweten verboden wordt toe te eigenen."
– Thomas Jefferson, president van de Verenigde Staten. 1743 – 1826 n. Chr.
The Jewish Veteran (1983). Volumes 7-9. Quotations from Thomas Jefferson. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"[De Joden] zagen den God des hemels en der aarde allenthalven. Geen Griek, geen Kelt, geen Romein — geen hunner zag zo: hoe zeer blijft Lucretius in dezen ten achter bij Job en David! (...) Mozes’ wetgeving had ten doel, een vrij volk te vormen, dat aan gene heerschappij dan die der Wet onderworpen ware en opdat niemand hunne vrijheid ontnemen zou, werd God zelven hun Wetgever, hun Wachter, hun Koning. Hij woonde in het midden Zijns volks, en de zó vaak misbruikte naam van 'Tempel' betekende niets anders dan het Huis des Wetboeks — het heiligdom, waarover God zelve wakende was. Het gehele volk was een priesterlijk rijk; en een iegelijk hunner zodoende een dienaar van dezen Koning en Zijner Wet."
– Johann Gottfried von Herder, Pruisische/Duitse dichter, filosoof en theoloog. 1744 – 1803 n. Chr.
Herder, J. G. (1783): Vom Geist der Ebräischen Poesie. & Herder, J.G. (1844): Ausgewählte Werke. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Wat heeft Mozes niet alles moeten prijsgeven en lijden, ter wille van zijne landgenooten! Welke glanzende voorbeelden van vaderlandsliefde aanschouwen wij in Jozua, Samuël, de Makkabeeën, ja in al de roemrijke vorsten, krijgsoversten en profeten onder de Joden!"
– Benjamin Rush, Founding Father van de Verenigde Staten. 1745 – 1813 n. Chr.
Butterfield, L. H. (1951). Letters of Benjamin Rush. 1761-1792. Page 83. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Energie is het fondament aller dingen. Ieder Jood — hoe gering zijn uiterlijk aandeel ook schijne — is betrokken in het besliste en onmiddellijke najagen ener doelstelling. (...) Israël geldt als het standvastigste volk op aarde."
– J. W. von Goethe, Hessische/Duitse dichter. 1749 – 1832 n. Chr.
Gould, A. (1997): What did they think of the Jews?. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De verstrooiing des Joodsen volks — zwervende, vernederd, reeds achttien eeuwen lang ongewenst in het ganse universum — is ene zonderlinge gebeurtenis in de geschiedenis der mensheid. Ik heb hen immer beschouwd als mensen; een eenvoudige, doch tot nog toe onbewezen waarheid, althans door degenen, die hen behandelen als lastdieren, en slechts in tonen van verachting of haat over hen spreken. Ik heb altijd geloofd, dat dit volk herschapen kan worden — dat men hunne deugd herstelle, en daarmede ook hun geluk. (...) Want zie: de Assyriërs, de Perzen, de Meden, de Grieken en de Romeinen — zij allen zijn vergaan; maar de Joden, wier scepter door dezen gebroken werd, leven voort met hunne wetten, staande op het puin van hun eigen koninkrijk, en op de ondergang hunner veroveraars."
– Abbé Henri Gregoire, Franse priester en revolutionair. 1750 – 1831 n. Chr.
Gregoire, H. (1789): La citoyenneté des Juifs. Assemblée constituante. Séance du 23 décembre 1789. [Vanuit het Frans vertaald door C. Nooij].
"De geschiedenis bevestigt (...) hetgeen het oordeel des oningenomen verstands reeds lang uitsprak: dat ook de Jood, evenzeer als alle andere mensen, een nuttig en deugdzaam lid der burgerlijke samenleving wezen kan. (...) Ja, ook de Jood komt het toe, deelgenoot te zijn van het genot [der burgerrechten], van deze liefde. Want zijne religie maakt hem dezen aanspraak geenszins onwaardig; ja, juist in de gestrengste naleving derzelve kan hij zich betonen als een getrouw burger."
– Christian Wilhelm von Dohm, Westfaalse/Duitse vrijmetselaar, historicus en auteur. 1751 – 1820 n. Chr.
Dohm, C. W. (1781): Über die bürgerliche Verbesserung der Juden. Band 1. S. 44-45. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij]
"Deze Joden, zo menigmaal voorgesteld als een heftig en onverdraagzaam volk, waren niettemin, in menig opzicht, het meest verdraagzame aller natiën; ja, zózeer, dat het somtijds moeilijk te bevatten is, hoe deze ongeëvenaarde betogers der waarheid zich jegens vreemde godsdiensten zo gedienstig en lankmoedig verhouden konden. De geheel vrijzinnige wijsheid, waarmede de profeet Elisa de gewetenskwestie — hem voorgelegd door een kapitein der Syrische wacht — wist op te lossen, is wijd en zijd bekend. (...) Philo, zo ik mij wel herinner, heeft eens gezegd, dat de hogepriester der Joden als de enige op aarde was, die voor vreemde volkeren en rijken bad. Ik geloof oprecht, dat er in de oudheid geen tweede voorbeeld van zulk een geest van intercessie bestaat. De tempel te Jeruzalem bezat een voorhof, welken voor de vreemdelingen bestemd was, en waarin deze vrijelijk hunne gebeden konden opzenden. (...) Niemand hinderde hen, niemand ondervroeg hen omtrent ene belijdenis van hun nationaal geloof."
– Joseph de Maistre, Franse filosoof en auteur. 1753 – 1821 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 55. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De stichting van den Joodsen staat door Mozes is een der gedenkwaardigste gebeurtenissen, welke de geschiedenis tot op dezen dag bewaard heeft — belangrijk, om de wilskracht waarmede zij in werking werd gesteld; maar nog veel belangrijker, om harer gevolgen wille, die tot op dit ogenblik voortduren in de wereld. (...) Ja, in zekeren zin moet men het als onwederlegbaar beschouwen, dat wij aan de mozaïsche religie een niet gering deel te danken hebben van de verlichting, waarover wij ons heden verblijden mogen. Want door haar werd een kostbare waarheid — welke door het aan zich zelve overgelaten verstand eerst na langzame ontwikkeling ontdekt zou zijn geworden — reeds vroeger onder het volk verspreid: ik bedoel de leer van één en enkel God. Deze leer werd, als voorwerp des eenvoudigen geloofs, onder dat volk bewaard, totdat zij in de meer zuivere en heldere geesten, na verloop van eeuwen, tot een begrip des verstands kon verheven worden."
– Friedrich von Schiller, Württembergse/Duitse toneelschrijver, filosoof en dichter. 1759 – 1805 n. Chr.
Schiller, F. (1790): Die Sendung Moses. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij]
"[De inwoners der Joodse wijk te Jeruzalem] zijn allen gehuld in lompen, zittende in het stof Zions, hun lichamen met de hand doorzoekende naar het ongedierte, dat hen verteert — hunne blikken nochtans gericht op den Tempel. Treedt hunne woning binnen, en gij zult hen in een beangstigende armoede aantreffen. Zij doen hunne kinderen een geheimzinnig boek lezen, hetwelk ook die kinderen wederom aan hunne kinderen doorgeven. Wat het vijfduizend jaren her reeds deed, doet het Joodse volk nog immer. Zeventienmaal reeds aanschouwde het de verwoesting Jeruzalems, en toch, niets — niets kan het beletten, den blik op Zion te vestigen. (...) Deze wettige erfgenamen van Judea worden thans, in hun eigen land, als vreemdelingen en dienstbaren behandeld. (...) De Perzen, de Grieken, de Romeinen — zij allen zijn van den aardbodem weggevaagd; maar dit kleine volk, dat hen allen voorafging, leeft nog immer voort, zonder vermenging, te midden van het puin huns vaderlands."
– François-René de Chateaubriand, Franse auteur en politicus. 1768 – 1848 n. Chr.
Chateaubriand, F.-R. (1809): Itinerary from Paris to Jerusalem and from Jerusalem to Paris. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Israëlieten! Gij zijt ene unieke natie — denwelken, in den loop van duizender jaren, hare erfgronden door veroverzucht en tirannie ontnomen werden; doch nimmer werd hun naam uitgewist, noch hun nationaal bestaan tenietgedaan! (...) Staat dan op, o gij verbannenen, en verheugt u! (...) Gij rechtmatige erfgenamen van Palestina (...) — haastet u! Want zie: het ogenblik is aangebroken, dat zich misschien in geen duizend jaren herhalen zal, om uwen aanspraak te doen gelden op de burgerrechten onder de volkeren des universums: het recht, dat u door duizende jaren schaamteloos onthouden werd; het recht op uw hersteld politiek bestaan als volk onder de natien; en het onbegrensd natuurlijk recht tot openbare, vrije en, zo God het wil, eeuwigdurende aanbidding van Jehova, naar den regel uws geloofs."
– Napoléon Bonaparte, Corsicaanse/Italiaanse keizer der Fransen. 1769 – 1821 n. Chr.
Bonaparte, N. (1799): Letter to the Jewish Nation from the French Commander-in-Chief Buonaparte. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Dáár, in de landen rondom de Middellandse Zee, vangen leven, vrijheid, zedelijkheid, wetenschap en kunst hunne hogere ontwikkeling aan. En dáár treffen wij, vóór allen, de kinderen Israëls aan: een volk, dat nog immer door de natiën bespot, en in sommige gewesten als vreemdelingen wordt behandeld; doch zij waren het, die voor ons allen de weldoeners zijn geweest. (...) Dáár, in het oertafereel der schone oudheid, waar de mens zich nog rechtstreeks met God en Zijne engelen onderhield, stonden zij — Abraham, Mozes, David, Jesaja — als de edelsten der menselijke geesten, en toch diep geworteld in den grond der werkelijkheid. (...) Dáár bloeide reeds, in het Oude Testament, een protestantisme vóór de protestanten, een lutheranisme vóór dr. Luther. En schoon ik dit onderwerp slechts aanstip, voeg ik er gaarne bij, dat deze gelijkenis in velerlei opzicht juist mag heten: dat het Jodendom het protestantisme der oudheid was, en het hellenisme, in zekeren zin, het katholicisme deszelfden tijds."
– Ernst Moritz Arndt, Pommerse/Duitse auteur en historicus. 1769 – 1860 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 106. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"[De belofte,] om gans het land Kanaän aan de Joden tot een eeuwig erfdeel te schenken, is onvoorwaardelijk en onbeperkt; [en de] aanspraak der Joden op het land Palestina is derhalve onvervreemdbaar. (...) Want indien de schenking des Almachtigen Scheppers en Oppergezaghebber des universums, als grondslag gelden mag voor een wettige aanspraak op eigendom, dan is het recht der Joden op het land Palestina altoos redelijk en rechtvaardig te noemen."
– Charles Jerram, Engelse anglicaanse priester. 1770 – 1853 n. Chr.
Jerram, C. (1795). [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“[Ik] stem voor de algehele emancipatie der Joden. (...) Ik beschouw de Joden niet, gelijk sommigen doen, als een onaangename entiteit; integendeel — ik acht hen, op oneindig vele momenten des levens, als hoogst wensenswaardig, ja, in den hoogsten zin des woords: aangenaam. De loop mijns levens heeft mij menigmaal met Joden samengebracht, en ik heb hen altoos ervaren als ervaren, bedrijvige, welwillende, ja, in één woord: als goede en edele mensen."
– Hans Ernst Karl von Zieten, Pruisische/Duitse generaalveldmaarschalk. 1770 – 1848 n. Chr.
Landtag Preußens (1847): Vollständige Verhandlungen des ersten Vereinigten Preussischen Landtages über die Emancipationsfrage der Juden. Seite 29. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Juda! Niet langer zult gij achter de ketenen der heidenen klagen; uwe dagen van heerlijkheid zullen wederkeren, en u zal alles gans nieuw zijn. Uit de Fontein des Levens zal men in vrede drinken — een iegelijk die komen zal! En elke windvlaag zal een langverloren balling huiswaarts voeren!"
– Tomás Ua Mórdha (Thomas Moore), Ierse dichter. 1779 – 1852 n. Chr.
Moore, T.: The Complete Poems of Sir Thomas Moore. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het Hebreeuwse volk, met zijn ganse bestaan, zijne geschiedenis en bestemming, [valt] juist in zulk een hoofdepoche der goddelijke verwachting, en vervult thans ene bijzondere etappe der mensheid in dezen wonderbaarlijken opgang tot hogere voorbereiding. Hun ganse levensgang was gegrond op den hoop; en het hoogste middelpunt huns innerlijken levens lag niet in het heden, maar was weggelegd voor een verre toekomst. Daarin juist ligt een van de hoofdverschillen tussen de heilige overlevering der Hebreeën, en de wijze, waarop zich deze bij andere Aziatische volkeren gevormd en voorgesteld heeft. (...) Het volk [der Hebreeën] zelven [kan] — in den hoogeren zin des woords — profetisch genoemd worden, ja, het is dat ook daadwerkelijk geweest: zelfs historisch beschouwd, in zijn gansen wereldgang en het wonderbaarlijke lot, dat het heeft gedragen."
– Friedrich von Schlegel, Hannoveraanse/Duitse filosoof en historicus. 1772 – 1829 n. Chr.
Schlegel, F. von (1829): Philosophie der Geschichte. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij]
"De Israëlieten mogen met recht het voornaamste volk des Oriënts genoemd worden; want niet alleen wisten zij, door de macht welke zij onder hunne koningen David en Salomo verwierven, een groten invloed uit te oefenen op de staten der westelijke helft van Azië, maar ook hun geschiedenis en literatuur heeft, door middel van het uit hun midden voortgekomen christendom, een uitzonderlijke en blijvende betekenis behouden voor de volkeren aller klimaten en tongen. En daarenboven zijn de door hen overgeleverde boeken de betrouwbaarste en best geordende geschriften, welke wij bezitten aangaande de oudste tijdvakken der menselijke geschiedenis."
– Friedrich Christoph Schlosser, Friese/Duitse historicus. 1776 – 1861 n. Chr.
Schlosser, F.C. (1844): Weltgeschichte für das deutsche Volk, Volume 1. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij]
“Laat de heersers dezes lands hun invloed aanwenden, en de [Hoge] Porte met vasten ernst noodzaken, dat dat gedeelte van haar staatsgebied, waarvandaan de Joden eens verdreven werden, aan zijne rechtmatige erfgenamen terug te geven."
– James Ebenezer Bicheno, Britse beheerder van Van Diemen's Land. 1785 – 1851 n. Chr.
Bicheno, J. (1807): The Restoration of the Jews. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Onder de over geheel Europa verstrooide Joden heerst heden ten dage de krachtige overtuiging, dat de tijd nabij is, waarin hunne natie naar Palestina zal wederkeren; en hieruit is een hernieuwde begeerte ontstaan, om zich derwaarts te begeven. Hunne gedachten zijn derhalve met te meerder aandrang gericht op de verwezenlijking dezes wens."
– Henry John Temple, premier van het Verenigd Koninkrijk (Conservative). 1784 – 1865 n. Chr.
Sharif, R. (1976): Christians for Zion, 1600-1919. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Gij zonen Israëls! (…) Indien wij aan u gezondigd hebben, zo zullen wij staan voor God op den Dag des Oordeels. (...) Indien gij van ons ene volkomen afscheiding en ene wederkeer naar het land Jakobs verlangt — het zij zo! Wat gij verlangt, zal u — in den naam der gerechtigheid en met het oog op uwe wettige begeerten — worden toegekend. Doch staat dan op met ons, en verenigt u met ons in gebede; opdat God aan ons de overwinning schenke."
– Joachim Lelewel, Poolse historicus en politicus met Duitse wortels. 1786 – 1861 n. Chr.
Kurek, E. (2012): Polish-Jewish Relations 1939-1945. Page 80. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"O, weent — weent om hen die aan Babels stromen zaten en weenden; wier heiligdommen verwoest zijn; wier land geworden is als een droom. Weent om den harp van Juda, wiens schelp gebroken ligt. Rouwt — want dáár, waar hun God woonde, wonen thans de goddelozen. En wanneer zal Israël hare bloedende voeten wassen? Wanneer zal Zions lied wederklinken als zoet gezang op den wind? En zal Juda’s melodie nog eenmaal de harten verheugen, die eertijds sprongen van vreugde bij het geluid zijner hemelse stem? O, gij stammen des zwervenden voets en der vermoeide borst — hoe zult gij ontvluchten en rust vinden? De bosduif heeft haar nest, de vos zijn hol, de mensheid haar vaderland — doch Israël blijft het graf."
– George Gordon Byron, Engelse dichter. 1788 – 1824 n. Chr.
Byron, G.G.N. (1815): Hebrew Melodies. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Schopenhauer was tevens een beruchte Jodenhater)
“[Het] kleine Joodse volk, dat (...) — binnenkort twee duizend jaren geleden — uit zijne woonstede verdreven werd, bestaat nog immer voort, en zwerft, zonder vaderland, over den aardkring. En dat, terwijl zovele grote en glorierijke volkeren — Assyriërs, Meden, Perzen, Feniciërs, Egyptenaren, Etrusken, en meerderen — naast dewelke zulk een schijnbaar jammerlijk volkje nauwelijks noemenswaardig scheen, reeds lang in den slaap des eeuwigen vergetens verzonken en ganselijk van den aardbodem verdwenen zijn. Zo is deze gens extorris, deze Jan zonder Land onder de volkerenn, nog tot op heden verspreid over de ganse wereld: nergens waarlijk thuis, doch nergens volkomen vreemd — en toch, in weerwil van zulk een toestand, handhaaft hij met ongehoorde taaiheid zijne nationaliteit. Ja, hij zou — indachtig zijns stamvaders, Abraham, die in Kanaän als een vreemdeling woonde, doch, gelijk hem door God beloofd was, eindelijk heer des gansen lands wierd — gaarne ergens voet aan wal zetten en wortel schieten willen, om eindelijk weder een land te bezitten; want zonder ene eigene grond is een volk als een bal in de lucht."
– Arthur Schopenhauer, Pruisische/Duitse filosoof. 1788 – 1860 n. Chr.
Schopenhauer, A. (1860): Sämmtliche Werke in fünf Bänden. Pagina 283. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Zulk een land — nogmaals bevolkt met een nieuwe Joodse natie, bewerkt door verstandige handen, bewaterd door wijs beleid, bevrucht door de tropenzon, en van zichzelf voortbrengende alle planten die nuttig of kostelijk zijn, van het suikerriet en den banaan, tot den wijnstok en het graan der gematigde gewesten, ja, tot aan de ceder en den dennenboom der Alpen — zulk een land, zeg ik u, zou ook heden ten dage nog het land der belofte wezen, indien het door de voorzienigheid wederom van een volk, en door een staatsinrichting van rust en vrijheid, voorzien worden zoude."
– Alphonse de Lamartine, Franse dichter en politicus. 1790 – 1869 n. Chr.
Lamartine, A. de (1839): Sämmtliche werke Volume 2. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“Ik aanschouwde met klaarheid den aard en den omvang der goddelijke toezegging aan Abraham, gelijk die in het verbond tussen hen beiden werd vastgelegd, en ben tot de vaste overtuiging gekomen, dat het nationale herstel [Israëls] een geopenbaarde waarheid is; ja, dat de Kerk nimmer op aarde volkomen zegevieren zal, tenzij de Joden — als Joden — daarin ene zeer voorname rol vervullen."
– Charlotte Elizabeth Tonna, Engelse feministische auteur. 1790 – 1846 n. Chr.
Elizabeth, C. (1847): The Works of Charlotte Elizabeth. Personal recollections. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Israëlieten! — Uw geschiedenis, van den aanvang tot het einde, is niets minder dan de openbaring der almacht Gods in de zwakheid der menselijke natuur. (...) Gij hebt u verbonden, om te horen naar de stem des Heren, uwen God, en om Zijne wet te onderhouden; en God heeft Zich van Zijnentwege verplicht, om Israël te beschermen, en hem de overwinning te schenken over al zijne vijanden. (...) Aan u, o volk Israëls, werd de taak opgelegd, om de volkeren der aarde op te roepen tot de kennis en gehoorzaamheid van den waren God."
– Abram-François Pétavel, Zwitserse pastoor en auteur. 1791 – 1870 n. Chr.
[Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Een natie kan, wanneer deze tot het leven geroepen wordt, in een enkele dag geboren zijn. Griekenland werd aan de Grieken geschonken; en waarom zou, in de beraadslagingen omtrent ene regering voor Syrië, geen verbond van koningen zich — ter wille des wereldvrede — erbarmen over Judea, en het, indien zij dit als recht erkennen, aan de Joden weder toekennen?"
– Alexander Keith, predikant van de Kerk van Schotland. 1792 – 1880 n. Chr.
Keith, A. (1844): The Land of Israel. Page 376. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Vult de verlaten steden en velden van Palestina met dat nijvere volk, wiens diepste genegenheid geworteld is in den heiligen bodem zijner vaderen. (...) Mij zou het waarlijk verheugen, om in het land der profeten ene sterke wacht van Joden te aanschouwen: gevestigd in bloeiende landbouwnederzettingen, en bereid, zich op de bergen van Israël staande te houden tegen allen, die hen durven aantasten. Ik weet voor mijzelven niets glorierijkers op deze aarde te begeren, dan daarin een aandeel te mogen hebben, hen behulpzaam te zijn bij de herstelling hunner woonstede."
– George Gawler, Britse gouverneur van Zuid-Australië. 1795 – 1869 n. Chr.
Hyamson, A.M. (1918): Restoration of Jews to Palestine. Page 143. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Gawler, G. (1860) in: Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"[Ik verwerp] met nadruk de knechting en vernedering, die [de Joden] zo langen tijd verpletterd en tot stof vermaald heeft; [en ik roep met ernst ertoe op], hen te verheffen tot den rang ener eervolle reputatie onder de volkeren der aarde, [door hun terugkeer naar Palestina]."
– George Bush, Amerikaanse bijbelgeleerde en abolitionist. 1796 – 1859 n. Chr.
Bush, G. (1844): The Valley of Vision. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik zou niet wensen dat de Joden Polen verlieten; want gelijk de unie tussen Polen en Litouwen — hoezeer ook in afkomst en godsdienst uiteenlopend — onze Poolse staat tot zijne grootheid en gelukzaligheid gevoerd heeft, zo ben ik ten volle overtuigd, dat ook de innige vereniging van Polen met Israël ons van geestelijken en zedelijke kracht zal verzekeren. (...) Zonder de bevrijding des Jodenvolks, zonder de ontwikkeling hunner geest en gaven, is Polen onmachtig tot ware groei. (...) Israël, onzen ouderen broeder, [wens ik toe]: eerbied, broederschap, en hulp op den weg naar zijne eeuwige en tijdelijke voorspoed. Gelijke rechten — in alles!"
– Adam Mickiewicz, Poolse dichter, uitgever en dramaturg. 1798 – 1855 n. Chr.
Rappaport, S. (1980): Jew and Gentile. The Philo-Semitic Aspect. Page 182. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik heb de Joden lief. Nimmer liet ik de gelegenheid voorbijgaan, om te gedenken hunne martelaarsdoden, hunne huislijke deugden, en de bewonderenswaardige gaven, welke zij in onzen tijd ten toon gespreid hebben. Hoe zou een mens onberoerd kunnen blijven bij het lot dezes volks — de schrijvers der christenheid, zo wreed vervolgd en mishandeld door de christenen? (...) Laten wij dit geduldige volk eerbiedigen — dat door zo menige eeuw door de wereld werd geslagen, en in onzen tijd, vooral in Rusland, zoveel leed heeft gedragen. Laten wij het getrouwe volk eerbiedigen, waarvan de antieke godsdienst het heilige type bewaart, waarvan de mensheid is afgeweken, en waarheen zij thans wederkeert. Eerbiedigen wij het familiepontificaat, dat door de toekomst weder erkend wordt. Laten wij de levendige energie verheffen, waaruit dit morgenlandse ras zoveel onvoorzien talent voortbracht — zoveel hoogbegaafden, zoveel meesterlijken in elke kunst."
– Jules Michelet, Franse historicus. 1798 – 1874 n. Chr.
Michelet, J. (1864): The Bible of Humanity. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
”Een arbeidzaam volk zijn de Joden immer geweest. Zolang zij een eigen staat vormden, waren akkerbouw, tuinbouw en handwerk hun voornaamste bedrijvigheden. In hun handen was Palestina geworden tot een der best bebouwde en vruchtbaarste landen op den aardbodem. De Mozaïsche wet zelve was op de bodemcultuur gericht, ja, op de bevordering der graan-, wijn- en olijfolieaanbouw. Ook in de eerste eeuwen na Christus — en zelfs na de verstrooiing des volks — bleef dit zijne oude zeden trouw. Josephus roemt, nog ten tijde van het aanbreken der tweede eeuw, de vlijt zijner volksgenoten in het handwerk en de landarbeid."
- Ignaz von Döllinger, Frankische/Duitse katholieke theoloog. 1799 - 1890 n. Chr.
Schirmer, W. (1891): Ahasver. Ein Mahnruf in der Judenfrage. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Israël is immer het volk Gods, [en] het kan niet ophouden, het volk Gods te zijn. (...) De Joden zijn het gebruikelijke voorwerp Zijner gedachten: want ofschoon Hij hen, in dezen tijd, als onder Zijne tuchtigende hand niet openlijk erkennen kan, blijven zij nochtans Zijn volk..."
– John Nelson Darby, Anglo-Ierse bijbelleraar. 1800 – 1882 n. Chr.
Wilkinson, P. R. (2009): John Nelson Darby and His Views on Israel. Pages 84-99. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"In de kindertijd der beschaving — toen ons eigen eiland nog woest lag, als ware het Nieuw-Guinea; toen Athene hare letteren en kunstwerken nog niet had voortgebracht; toen er nauwelijks een hut met strodak stond op de plaats die later de ligging der stad Rome zou zijn — toen reeds had dit verachte volk zijne ommuurde steden, zijnen schitterenden Tempel, zijne koopvaardijvloten, zijne geestelijke leerscholen, zijne staatslieden en krijgslieden, zijne natuurfilosofen, geschiedschrijvers, en zijne dichters."
– Sir Thomas B. Macaulay, Schotse/Britse parlementariër (Conservative). 1800 – 1859 n. Chr.
Macaulay, T.B. (1882): Miscellaneous Writings and Speeches of Lord Macaulay. Page 544-550. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Groot-Syrië is een land zonder natie — en het behoeft een natie, die zonder land is. Doch bestaat er zulk een volk? Gewis, dit volk bestaat: de oude en rechtmatige heren dezes bodems: de Joden! Deze uitgestrekte en vruchtbare landstreken zullen weldra zonder heerser zijn, en zonder een bekende of erkende mogendheid, die wettelijk het gezag erover op zich neemt. Dit gebied moet toegewezen worden... Zie: er is een land zonder volk — en God, in Zijne wijsheid en barmhartigheid, wijst ons een volk zonder land aan. (...) Want er leeft een ongebroken identiteit des Joodse rassen en geestes; doch de grote wederopleving van dit volk kan slechts geschieden in het Heilige Land."
– Sir Anthony Ashley Cooper, Engelse/Britse parlementariër (Conservative). 1801 – 1885 n. Chr.
Scult, M. (1978): Millennial Expectations and Jewish Liberties. Page 91. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Deze lange, passieve verdediging temidden van zo vele calamiteiten is wellicht hetgene, wat ik in de geschiedenis der laatste dagen des Joodsen nationalen staats het meest bewonder. Ik zie daarin iets glorierijkers, iets ingewikkelders, dan te sterven in den strijd... Want bijna alle volkeren weten, hoe men heldhaftig sterft te midden ener crisis. Maar om, stap voor stap, over een tijdsverloop tweeër eeuwen, weerstand te bieden — zoals de Joden dat deden — zonder tot het uiterste eens opstands over te gaan, zich te verzetten — hetzij tegen geweld, hetzij tegen verlokking; zich noch door de dreiging van Caligula te laten neerslaan, noch door de pracht van Herodes — die trachtte tempels, circussen en Griekse kunsten in Judea in te voeren — zich te laten verleiden; het voorbeeld ener zwichtende wereld voor ogen te hebben, en zelf niet te zwichten — dát is het hoogtepunt van nationaal heldendom."
– Ustazade Silvestre de Sacy, Franse journalist en politicus. 1801 – 1879 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 81. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"In de pantheïstische religies bestaat slechts het eeuwige heden. De generaties doorkruisen elkander, in plaats van elkander op te volgen. Wat vermag men van de toekomst te verwachten in zulke maatschappijen? Waarom zou men zich tot haar wenden of haar vrezen? Is God niet zelf aan het lot gebonden, en de mens aan de kaste? Waar is de hoop, te midden van deze ketenen, die geen Messias ooit zal komen breken? Slechts onder de Hebreeën straalde het genie der toekomst met waarlijk licht, want hun God is vrij. Bij hen houdt datgene, wat geweest is, op om als regel te gelden voor datgene, wat zijn zal. Daaruit rijst het beeld ener natie op, die een verfoeilijk heden afwijst, en die immer daarbuiten leeft, in den moed om het schijnbaar onmogelijke na te jagen. (...) Aldus aanschouwen wij in het Oosten de geboorte ener bevrijdingsbeweging, die voortschrijdt in evenredigheid met den ondergang van het polytheïsme. Volgens de Wet van Mozes mocht een Hebreeër niet langer dan zes jaren van zijne vrijheid beroofd worden — hetgeen een daad der ware emancipatie was. (...) De geest der gelijkheid wortelde in de Wet zelve, hoewel het voorbeeld van den rest des Morgenlands hare omzetting in de werkelijkheid belemmerde."
– Edgar Quinet, Franse historicus en intellectueel. 1803 – 1875 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 109. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Hoe uitstekend is het Hebreeuwsche type bewaard gebleven! Vers van de opgravingen in het vaderland Abrahams voegen wij (...) hier een fragment toe — een deel van een kolossaal hoofd, afkomstig uit Koejoendjik. En zie — na tweeduizend en vijfhonderd jaren is dit gelaatstype nog zó onuitwisbaar, dat elke inwoner van Movile in dit Chaldeeuwse beeltenis het facsimileportret herkent van één der meest markante burgers hunner stad. Het getal Joden, dat thans op den aardbodem leeft, wordt geschat (...) op drie à vijf millioen. In alle klimaten en onder alle natiën erkent men hen als één enkel ras. (...) In gehoorzaamheid aan een organische wet des dierlijken levens hebben zij onveranderd behouden de kenmerken, waarmede de Almachtige het eerste Hebreeuwse echtpaar had bestempeld."
– Josiah Clark Nott, Amerikaanse geneeskundige. 1804 – 1873 n. Chr.
Nott, J.C. (1860): Types of Mankind. Chapter IV. Page 116. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Een der voornaamste geloofspunten der Kerk is de vergadering Israëls — die vreugdevolle toekomende dag, waarop God hun een zuivere spraak geven zal, en de aarde vervuld zal zijn met heilige kennis, gelijk de wateren de grote diepte bedekken."
– Joseph Smith, Amerikaanse profeet van het mormonisme. 1805 – 1844 n. Chr.
Kraut, O. (1992): Holy Priesthood. Volume 2. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“[De Jood] is een vriend der verlichting, der mensheid, des vooruitgangs, der verdraagzaamheid, en aller parolen der godsdienstige vrijzinnigheid.”
– Karl Rosenkranz, Saksische/Duitse filosoof en pedagoog. 1805 – 1879 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 398. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Er is geen volk ter wereld, dat zulk een in het oog springend voorbeeld heeft gegeven van hardnekkige vastberadenheid en onverwoestbare trouw aan het geloof, als het volk der Joden; er is geen natie, die een zó machtigen godsdienstigen invloed op het mensdom heeft uitgeoefend, als Israël. Hun Bijbel — met het boek Genesis, met de Psalmen — is verreweg het grootst der boeken, die door de volkeren ooit als goddelijk zijn aanvaard; en zij is het, die het Joodse volk tot het ‘volk Gods’ maakt. (...) De Joden moeten, met behoud van hun geloof — een geloof dat meer dan drie duizend jaren oud is, en waarin zelfs zulk een tijdsverloop geene wezenlijke verandering teweeg heeft kunnen brengen — voor altoos blijven, wat zij thans zijn. Zij zijn een onvergelijkelijk model — één, dat door den geest des mensen niet zonder verlies gemist worden zoude. En hun verdwijnen — ja, het verdwijnen van het Joodse geloof zelve — ware thans des te droeviger, nu het Godsidee, in menige geest die zich verlicht en geleerd acht, schijnt gedoemd te zijn tot den ondergang."
– Jules Barthélemy-Saint-Hilaire, Franse filosoof en politicus. 1805 – 1895 n. Chr.
Rothschild, M. v. (1901): Briefe berühmter christlicher Zeitgenossen über die Judenfrage. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Het land verkeert in aanzienlijke mate zonder bewoners, en lijdt derhalve aan een schrijnend gebrek aan bevolking. (...) Een volk, dat deze ledigheid op zedelijke wijze zou kunnen vervullen, zou allicht onder de Joden gevonden worden; want hunne liefde behoort dit land toe: en zij zijn allerminst geneigd, zich aan welk Europees koningshuis dan ook te onderwerpen."
– James Finn, Britse consul te Jeruzalem. 1806 – 1872 n. Chr.
Gottheil, F.M. (1797): The Population of Palestina circa 1875. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Gelijk de Grieken, en in tegenstelling tot de overige Aziaten, bleven de Joden niet stilstaan, maar vormden zij het vooruitstrevendste volk der oudheid. En tezamen met hen strekten zij zich uit tot het beginpunt én de voornaamste drijvende kracht der moderne beschaving."
– John Stuart Mill, Engelse filosoof en econoom. 1806 – 1873 n. Chr.
Mill, J.S. (1861): Representative Government. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De tekenen der verzameling der Joden zijn gedurende het voorbije [jaar] op buitengewone wijze zichtbaar geworden. De overheden der aarde schijnen, in zekeren zin, daartoe bewogen te worden, om dat volk gunstig te bejegenen. En indien ik mijn ogen richt tot Zion, zo zie ik dat de Heer het begunstigt. (...) O Heer, bespoedig toch de vergadering des verdrevenen Israëls en des verstrooiden Juda’s!"
– Wilford Woodruff, Amerikaanse mormoonse apostel. 1807 – 1898 n. Chr.
Woodruff, W. (1873-1880): Wilford Woodruff’s Journal. Page 397. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De stonde der bevrijding Israëls nadert. Spoedig zal de Joodse natie hare plaats hernemen onder de mogendheden der aarde. (...) Ja, mijne vrienden — er heeft een Joods volk bestaan, roemrijk in zijn onderricht, beroemd om zijn oorlogsdeugd. Moge de ure der verlossing nabij zijn! Moge de toenadering der westerse beschaving dezen heerlijken lande den aanvang schenken ener wederopbouw, ener politieke herleving. Moge de Joodse natie weder haar rang en haar positie onder de volkeren der aarde innemen. En waarlijk — de zonen der Makkabeeën zullen tonen, hunne roemrijke voorvaderen waardig te zijn.
– Charles Henry Churchill, Engelse officier en diplomaat. 1807 – 1869 n. Chr.
Kobler, F. (1856): The Vision Was There. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Nimmer, in geen enkelen tijd, heeft een natie zó geleden, noch zich zó dapper, zó geheel in de armen des doods geworpen, om aan den schrijnendsten der tegenslagen, aan invallen, aan onderdrukking door de brute macht vreemder legers te ontkomen. Alle eer zij den glanzenden martelaren der Joodse vaderlandsliefde, welke het recht, om aan hun nakomelingen de herinnering over te dragen aan het roemrijkste verzet dat ooit door een zwakke partij tegen de verschrikkingen der verovering is geboden, met hun bloed hebben moeten bezegelen."
– Félicien de Saulcy, Franse archeoloog en numismaat. 1807 – 1880 n. Chr.
Saulcy, F. de (1866): Last Days of Jerusalem. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joden, die het land eens bezaten, hebben nimmer hunne hoop op de toekomst van hun land opgegeven. In vroeger dagen bad men om Jeruzalem en Zion, en hoopte men op den Verlosser, die het land zou bevrijden en doen herbloeien. Doch heden ten dage wordt er in Joodse kringen niet langer slechts gebeden — thans wordt er ook gewerkt voor Palestina, voor het land der vaderen. En deze ommekeer hunner houding is tot stand gebracht door het zionisme."
– David Friedrich Strauss, Württembergse/Duitse theoloog. 1808 – 1874 n. Chr.
Strauss, D. (1908): Palästina. Das Interesse an Palästina. Seite 2. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Hoe anders openbaart zich de uithoudende levensvatbaarheid des Joodsen stams! Geen ander ras ter wereld heeft zulk een onafgebroken en vreeselijke vervolging zó weten te trotseren. En zelfs thans dringt de harde waarheid door: dat de Joden, meer dan de leden van eender welk ander geslacht, in staat zijn om in alle klimaten te leven — ja, om daarin niet slechts te overleven, maar te gedijen."
– Georg Friedrich Kolb, Paltsische/Duitse uitgever en politicus. 1808 – 1884 n. Chr.
Trietsch, D. & Winz, Leo (1901): Ost und West. Erster Jahrgang. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Men ziet, zelfs in onzen tijd, (...) in Litouwen en de Oekraïne, nog altijd [Joodse] mannen met eerwaardige gelaatstrekken — gezichten als van Abraham, of gestalten gelijk Jozef of de apostelen. En onder de vrouwen treft men Rachels en Judiths aan: schoonheden, zó vol uitdrukking, zó oosters van wezen, dat geen schilder zich deze ooit schoner of treffender zou kunnen dromen. (...) Waarlijk, de schoonheid der Joodse vrouwen en het aangeboren talent der mannen hebben hun niet zelden tot invloed en welvaart geleid."
– Johann Georg Kohl, Bremense/Duitse reisauteur. 1808 – 1878 n. Chr.
Kohl, J.G. (1868): Die Völker Europas. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"[De wederkeer der vervolgde Joden naar hun nationaal thuisland in Palestina] is een edele droom en een, die door vele Amerikanen gedeeld wordt. Mijn chiropodist is een Jood, en hij heeft mij zó dikwijls op den been geholpen, dat ik er waarlijk geen bezwaar tegen hebben zou, om zijne volksgenoten eveneens een handje toe te steken."
– Abraham Lincoln, president van de Verenigde Staten van Amerika. 1809 – 1865 n. Chr.
Sarna, J.D. & Shapell, B. (2015): Lincoln and the Jews. Page 140. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Indien het beginsel heilig zij, van nature en van recht, dat elk volk, ja elk levend wezen, aanspraak heeft op zijn aandeel des aardrijks,
op slechts één kamer op dezen aarde, dan zal er noch mens, noch regering bestaan mogen, die het Joodse volk het recht kan ontzeggen
op eigendom of voorrecht in Palestina — het land dat zij nimmer, noch moreel, noch politiek, verloochend hebben; ja, zelfs nimmer geheel persoonlijk of materieel verlaten. Derhalve rust op iedere machtige, gulle, filantropische regering der aarde de plicht om de mensheid te helpen deze oude smet af te wassen — en een volk, dat menig titel van verdienste draagt, terug te brengen tot de kamer zijner vaderen. (...) Komt dan tezamen, gij allen uit de hoeken der wereld — want de ure is gekomen om de kamer uwer vaderen te herscheppen en haar opnieuw in ere te herstellen."
– Benedetto Musolino, Napolitaans/Italiaans senaatslid. 1809 – 1885 n. Chr.
Musolino, B. (1851): Gerusalemme ed il popolo ebreo. Page 9-11. [Vanuit het Italiaans vertaald door C. Nooij].
"Ofschoon de geestelijke geschiedenis dezes volks niet in haar geheel bekend is, zijn er genoeg monumenten en fragmenten gebleven, om ons te overtuigen dat de Joodse geest evenzeer actief als hardnekkig is, even scherpzinnig als eigenwillig, even buigzaam als standvastig. De boeken der Heilige Schrift omvatten zijn geloof, doch niet zijne gedachten; vast en onwrikbaar in zijne verbondenheid met de leer zijner vaderen, verklaart en ontwikkelt de Jood deze leerstellingen tot op zekere hoogte. De progressieve verschuivingen binnen de Bijbel, de werken van individuele beschouwing — zoals het Boek der Wijsheid van Jezus Sirach, de geschriften van Aristobulos, en bovenal die van Philo — alsook de Kabbala en de Talmoed, vormen het doorslaggevend bewijs van de speculatieve kracht der Joodse ziel. Zeker — de hiërarchie in Judea belast het verstand; maar zij doodt het niet, gelijk elders in de landen des Morgenlands zo vaak het geval is geweest."
– Étienne Vacherot, Franse filosoof. 1809 – 1897 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 80. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joden hebben het land veel profijt gebracht, en een waardevolle bijdrage geleverd tot de welvaart der vooroorlogse jaren, waarbij zij een voorname rol speelden in de ontwikkeling van Hongarije tot een modernen staat."
– György Apponyi, kanselier van Hongarije. 1808 – 1899 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 419. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik heb de Joden lief, en het is mijn oprechte wens, dat zij zich ontwikkelen mogen naar de geest hunner overlevering. Want er bestaat, in de ganse mensheid, geen ras, geen geloof, dat zulk een traditie bezit als het volk der profeten."
– François Laurent, Luxemburgse historicus. 1810 – 1887 n. Chr.
Rothschild, M. v. (1901): Briefe berühmter christlicher Zeitgenossen über die Judenfrage. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Ontkent iemand dan werkelijk, dat ook de Joden deel hebben aan zelfs maar één der door God geschonken talenten, die het mensengeslacht tot eer en sieraad strekken? Legt hun geschiedenis — waarvan de studie tot een plicht is geworden onder alle beschaafde volkeren — niet het duidelijkste getuigenis af van de voortreffelijkheid hunner natie? (...) En wie toch, van hen die met de jongere generatie der ontwikkelde Joden vertrouwd zijn, zou weigeren hunnen buitengewonen ijver voor wetenschappelijke doeleinden te erkennen, of hun begaafdheid op het gebied der talen, der wiskunde, of der natuurwetenschappen?"
– Nikolay Pirogov, Russische uitvinder van de veldchirurgie. 1810 – 1881 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 400. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De afname van het supranaturalisme in het Avondland werd in niet geringe mate bespoedigd door de invloed der Joodse geneesheren... (...) In de elfde eeuw immers waren haast alle artsen in Europa Joden. (...) En ofschoon (...) zij, als vreemdelingen, in ballingschap leefden, hadden dezen hun lot volbracht: zij hadden in stilte hun denkbeelden achtergelaten in Frankrijk. Zij hadden de lichtgelovigheid der hogere standen ondergraven, en hen geleerd zich van het bovennatuurlijke af te wenden."
– John William Draper, Amerikaanse historicus, arts en filosoof. 1811 – 1882 n. Chr.
Draper, J.W. (1864): History of the Intellectual Development of Europe. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Palestina — thans weliswaar verlaten en troosteloos — behoeft slechts een nijvere en bedrijvige bevolking, om, met behulp der overvloedige natuurlijke gaven van bodem en klimaat, zijne oorspronkelijke vruchtbaarheid te herwinnen. (...) De voordelen, die uit zulk een onderneming voor Engeland zouden voortvloeien, zijn van zulk een omvang, dat het haast zou schijnen, alsof mijn bedoeling veeleer ware, om mijn eigen vaderland te bevoordelen, dan om de zaak eens verbannene, onschadelijke rassen te bevorderen. Maar zózeer is het de waarheid, (...) dat de bescherming die dit volk geboden zou worden, zegeningen met zich medebrengen zou voor Engeland, die tot in de arme harten en huizen der fabrikanten van Manchester, Birmingham en Glasgow gevoeld zouden worden. (...) De heroprichting der Joodse natie in Palestina, als beschermde staat onder de voogdij van Groot-Brittannië, (...) zou gepaard gaan met politieke voordelen van onberekenbare draagwijdte voor het Britse rijk."
– Edward Ledwich Mitford, Engelse auteur. 1811 – 1912 n. Chr.
Hyamson, A.M. (1918): Restoration of Jews to Palestine. Page 143. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joodse natie — thans nog gehuld in een wolk — zal uiteindelijk weder haar oud erfdeel betreden: het land, dat reeds zovele eeuwen op hare wederkomst wacht. De profetieën zijn op twee punten zonneklaar: dat de Joden Palestina weder in bezit nemen zullen, ja, heersen zullen van den Libanon tot aan den Eufraat; en dat deze gebeurtenis de eerste zal zijn in een grote reeks veranderingen, welke leiden zal tot een machtige verlichting van het lot der arme en lijdende mensheid — en, breder nog, tot een herschepping der schepping zelve. (...) Wat de Joden ook gedaan hebben, mogen zij ook voortaan doen: want zij zijn het volk des vernufts — en vernuft wordt niet begrensd door de natuur, maar slechts door gewoonte, wil, of toeval. Waarin hebben dezen ooit gefaald? Krijgers, schrijvers, bouwmeesters, kooplieden, wetgevers, veehouders — en in al deze dingen: de besten! Derhalve zal de geschiedenis zich herhalen: zij zullen groot zijn in de kunsten des vredes én in de kunsten des oorlogs, en hunne vijanden zullen voor hun aangezicht wegsmelten gelijk sneeuw op een dijk. Mochten zij de hulp ener natie behoeven, zo zal de natie, die hun deze aanbiedt, gezegend zijn — en die hen vervolgt, tot een voorbeeld gesteld worden. Indien dan de wandaden der tegenwoordige tijd de Joodse leiders tot het besluit brengen, om Palestina vanuit Rusland te koloniseren — laat ons dan, zonder aarzelen, onze schepen, onze zeelieden, ons geld — ja, wat er ook van ons gevergd worde — aan dezen onderneming wijden. Want, naar waarheid gesproken: het zou een betere nationale investering zijn dan Egyptische, Braziliaanse of Peruviaanse obligatiën."
– Charles Reade, Engelse romanschrijver en dramaturg. 1814 – 1884 n. Chr.
THE PROPHETIC ASPECT OF THE JEWISH PERSECUTION. July 1882. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik ben geen vijand der Joden, en indien zij mij als hunnen vijand beschouwen zouden, zo vergeef ik het hun van harte. Onder bepaalde omstandigheden heb ik hen zelfs lief. Ik gun hun alle rechten, met uitzondering van het recht om in een christelijken staat gezagdragende ambten te bekleden. (...) Hun waarachtig vaderland is Zion, Jeruzalem. (...) Zij hebben ook hunne deugden: eerbied jegens de ouders, echtelijke trouw, en liefdadigheid worden hun algemeen toegeschreven."
– Otto von Bismarck, premier van Pruisen en rijkskanselier van Duitsland. 1815 – 1898 n. Chr.
Rede vor dem vereinigten preußischen Landtag vom 15. Juni 1847. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
Busch, M. (1878): Graf Bismarck und seine Leute während des Kriegs mit Frankreich. Seite 199. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Hoe toch zullen wij de unieke en buitengewone positie verklaren, die het Joodse volk in de wereld inneemt? Hoe is het mogelijk, dat dit éne ras — in tegenstelling tot Saksen, Denen, Noormannen, Vlamingen en Fransen — nog immer als een eenzame pelgrim rondzwerft, gelijk een scheepswrak, in stukken geslagen op de baren der volkerenzeeën, te midden van de vijftienhonderd miljoen zielen die deze aarde bewonen? Na een verstrooiing van achttien eeuwen is het noch vernietigd, noch verpletterd, noch opgelost, noch met andere volkeren versmolten, noch uit het zicht verdwenen. Integendeel — het is heden ten dage nog even afgescheiden, herkenbaar en onvervreemdbaar als toen, onder de Romeinen, de triomfboog van Titus opgericht werd."
– John Charles Ryle, Engelse predikant. 1816 – 1900 n. Chr.
Ryle, J.C. (1867): Are you ready for the End of Time? [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“En wat voor volk waren deze Joden, de bewoners van dit ellendige hoekje op de aarde? Ik herhaal, het was een volk dat, toen het met de wapenen in de hand den erenaam ener onafhankelijke natie verloor, der wereld van bijna net zo vele geleerden als handelaren voorzag.”
– Arthur de Gobineau, Franse aristocraat en auteur. 1816 – 1882 n. Chr.
Gobineau, A. de (1856): The Moral and Intellectual Diversity of Races. Page 210. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joden waren onder de eersten die den strijd voor de Braziliaanse onafhankelijkheid aanvoerden. Hunne bijdrage was van onschatbare waarde — een combinatie van volharding en geestkracht, eigen aan een volk dat zowel het 'uitverkoren' als het vervolgde genoemd is. Op dit fundament der standvastigheid rustte de hoop op bevrijding van het juk des moederlands"
– Francisco Adolfo de Varnhagen, Braziliaanse diplomaat en historicus. 1816 – 1878 n. Chr.
Bron onbekend. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Op onverwachte en diep beschamende wijze wordt thans op verschillende plaatsen, en met name in de grote steden des Duitsen Rijks, den rassenhaat en het fanatisme der Middeleeuwen nieuw leven ingeblazen, en gericht tegen onze Joodse medeburgers. Vergeten wordt daarbij, dat velen derzelfden — door hunne vlijt en begaafdheid in den handel en de nijverheid, in de kunsten en de wetenschappen — het vaderland niet slechts tot nut, maar ook tot eer zijn geweest."
– Theodor Mommsen, Oost-Friese/Duitse historicus. 1817 – 1903 n. Chr.
Erklärung der 75 Persönlichkeiten des öffentlichen Lebens gegen den Antisemitismus (12. November 1880). [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Er is wijsheid in overvloede onder ons aanwezig, om een nieuwen Joodsen staat op te richten — groot, eenvoudig, rechtvaardig — gelijk den ouden: een republiek, waarin gelijkheid van bescherming voor eenieder heerst; een gelijkheid, die als een ster op het voorhoofd [dezer] oude gemeenschap glansde, en die haar — onder de despotische heerschappijen des Oostens — een helderdere glans verleende, dan de vrijheid des Westens ooit vermochte. Dan zal [dit] ras beschikken over een organisch middelpunt, een hart en een brein, waarmede het waken, leiden en volbrengen kan. De beledigde Jood zal dan, in het gerechtshof der natiën, een verdediging genieten, gelijk de beledigde Engelsman in Amerika. En de wereld zal er baat bij vinden, gelijk Israël zelf; want in de voorhoede des Oostens zal zich een gemeenschap bevinden, die de cultuur en de sympathieën van elke grote natie in haar boezem draagt: er zal een land zijn, dat als rustpunt voor vijandige machten dient — een neutrale bodem voor het Oosten, gelijk België dat voor het Westen is."
– Mary Anne Evans (George Eliot), Engelse schrijfster en journalist. 1819 – 1880 n. Chr.
Eliot, G. (1876): Daniel Deronda. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Wilhelm Marr was een beruchte antisemiet, sterker noch: hij bedacht de term 'antisemitisme')
"Een gehele Semitische volksstam werd herhaaldelijk met geweld uit zijn geboorteland Palestina losgerukt, in gevangenschap gevoerd, en ten slotte 'verstrooid' over de aarde. (...) De Joden zijn derhalve niet als veroveraars met het zwaard tot ons gekomen, doch als ballingen, als politieke gevangenen, door de Romeinen in de avondlandse wereld 'geïnterneerd'. (...) En wat zou natuurlijker zijn, dan dat zij — begaafd met een aangeboren talent voor geslepenheid en overlevingskunst — als ‘gevangenen’ een staat binnen den staat vormden, een maatschappij binnen de maatschappij? (...) Men kan bezwaarlijk loochenen, dat de abstracte, op geld gerichte, scherpzinnige geest des Joden aan de bloei van handel en industrie in Duitsland niet onaanzienlijk heeft bijgedragen. (...) In het verwarde, lompe Germaanse element drong het gladde, listige, elastische Jodendom binnen; begaafd met een realistisch verstand, en, intellectueel gesproken — dat wil zeggen: wat de intelligentie der scherpzinnigheid betreft — van nature uitstekend toegerust."
– Wilhelm Marr, Saksische/Duitse opruier en uitgever. 1819 – 1904 n. Chr.
Marr, W. (1879): Der Sieg Des Judenthums Ueber Das Germanenthum. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“'t Was zaterdag. Wat al joden op zo'n dag! En wat ze vrolijk en kleurig gekleed zijn! Nog nu zie ik dat met zo veel genoegen. De joodse opschik op de sabbat heeft mij altijd meer aangetrokken dan die koude, dorre gereformeerdheid. Als ik God was, zou ik een profeet zenden met de boodschap dat ik veel hield van lucht, licht, leven, kleuren... en dat ik vermaak schiep in vrolijkheid. 't Denkbeeld is mij niet vreemd, dat de joden uitverkoren zijn, omdat zij hielden van wat opschik.”
– Eduard Douwes Dekker (Multatuli), Nederlandse antikoloniale auteur. 1820 – 1887 n. Chr.
Multatuli (1951): Volledige werken. Deel 2. Brief aan Tine.
"Zolang de wereld zal voortbestaan, zullen allen die ernaar verlangen om in rechtvaardigheid vooruitgang te boeken, hun inspiratie blijven putten uit Israël — het volk dat te allen tijde het gloeiendste en krachtigste bewustzijn van gerechtigheid heeft bezeten."
– Matthew Arnold, Engelse dichter. 1822 – 1888 n. Chr.
Arnold, M. (2013): Delphi Complete Poetical Works of Matthew Arnold. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Geen natie heeft zich tot op dezen dag als natie in Palestina weten te vestigen; geen nationale eenheid, geen geest van saamhorigheid heeft er gezegevierd. De losbandige, verarmde stammen, die het gebied bezet houden, bewonen het slechts als kortetermijnpachters, als tijdelijke landheren, klaarblijkelijk in afwachting dergenen, die op de duurzame bezitting des bodems recht hebben."
– John William Dawson, Canadese aardrijkskundige. 1820 – 1899 n. Chr.
Dawson, J.W. (1888): Modern science in Bible lands. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het oudste kosmopolitische volk der aarde is het Hebreeuwse. Zijne raadselachtige daad — voltrokken lang vóór Socrates, Seneca en Epictetus, vóór Alexander, Paulus en Marcus Aurelius — was de ontdekking der eenheid van den fysieken en den morelen kosmos: of, in één woord, van het monotheïsme. De Mozaïsche Genesis stelde het hoogste metafysische begrip des mensen vast, namelijk: dat hij het evenbeeld Gods, ja, de zoon Gods zij. Daar alle mensen, volgens de Joodse scheppingsmythe, deel hebben aan deze evenbeeldigheid, vloeit daaruit voort de erkenning der algemene menselijke waardigheid, alsook de gelijkheid en broederlijkheid der gehele mensheid, als nakomelingen van Adam."
– Ferdinand Gregorovius, Pruisische/Duitse auteur en historicus. 1821 – 1891 n. Chr.
Rothschild, M. v. (1901): Briefe berühmter christlicher Zeitgenossen über die Judenfrage. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Hun religie [d.w.z. die der Joden] behoort zonder enigen twijfel tot de verhevenste en zuiverste godsdiensten der wereld. En hun ras is, naar mijne overtuiging, het intelligentste en bedrijvigste onder alle rassen der aarde. Het zal de heerser dezer wereld zijn — en het zal die heerschappij verdiend hebben."
– Émile de Laveleye, Belgische econoom. 1822 – 1892 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 461. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik heb mij reeds meermalen, in mijn blad, duidelijk uitgesproken over het zionisme, en mij met vaste overtuiging ervoor ingezet, dat het leiden moge tot ene Joodse restauratie in Palestina. De christelijke vrienden des Jodenvolks zouden zich van harte mogen verheugen over de ontwikkeling, die het daarbij doormaakt."
– Joseph Medill, Canadees-Amerikaanse burgemeester van Chicago. 1823 – 1899 n. Chr.
Correspondenzen. Amerika. In: Die Welt. Nummer 17. Jahrgang 3. 28. April 1899. Page 11. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Door hun moed, hun energie en hun heldendom hielden deze mensen [d.w.z. de leiders des Hebreeuwsen volks] nimmer op den nakomeling met bewondering te vervullen. Zij zijn die voorbeelden, die grote helden en staatsmannen aller eeuwen in het oog hielden. Zij hebben de glorierijkste esthetische scheppingen geïnspireerd, waarmede de mensheid zich tot op den huidigen dag beroemen mag."
– Pierre Laffitte, Franse filosoof en historicus. 1823 – 1903 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 123. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De geschiedenis des Joodsen volks bevat — gelijk die van elk ander volk — duistere bladzijden en roemrijke bladzijden. Doch de standvastigheid des Joodsen aards, hun onvermoeibare vlijt, hunne intelligentie en hun taai uithoudingsvermogen hebben den Jood beschermd tegen een lot, waaronder honderd andere stammen of volkeren bezweken zouden zijn, indien hun zulk een ongehoorde vervolging ten deel ware gevallen. (...) En daarentegen — toen zij na de verwoesting van Jeruzalem over de aarde verstrooid raakten — werden zij, door hun beweeglijken handelsgeest en hun economische genialiteit, tot een der vruchtbaarste cultuurelementen in de ontwikkeling der volkeren."
– Ludwig Büchner, Hessische/Duitse natuurkundige en filosoof. 1824 – 1899 n. Chr.
Rothschild, M. v. (1901): Briefe berühmter christlicher Zeitgenossen über die Judenfrage. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Afgezien van den onmetelijken dienst, dien de Joden der wereld bewezen hebben op het gebied des godsdiensts — doordat zij de mensheid bekeerden tot het geloof in den enigen God — kan men niet ontkennen, dat zij ook op het gebied der wetenschap een der grootste weldaden bewezen hebben."
– Ernest Renan, Franse filosoof en historicus. 1823 – 1892 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 157. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"[Wij koesteren de hoop,] dat de ambities des Armeensen volks verwezenlijkt mogen worden op hetzelfde tijdstip, waarop het Joodse volk de wederopbouw zijner nationaliteit en de vervulling zijner historische aanspraken op den bodem zijner vaderen bereikt."
– Boghos Nubar Pasha, Armeense premier van Egypte. 1825 – 1899 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"[Tijdens den onafhankelijkheidsstrijd] van Hongarije heeft het Hebreeuwse ras zijn eigen bloed, zichzelf en zijne ziel geofferd op het altaar der verdediging van de rechtsvrijheid. En daarin was het volk Israëls uniek, aangezien de Joden — alleen onder de miljoenen in dit ons vaderland — degenen waren, die zelfs niet in het bezit waren der gelijke burgerrechten, waarvoor zij nochtans streden."
– Mór Jókai, Hongaarse dramaturg en romanschrijver. 1825 – 1904 n. Chr.
Herczl, M.Y. (1995): Christianity and the Holocaust of Hungarian Jewry. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"[Wij gewaarworden] de diepe betekenis der geschiedenis Israëls — dat, door zijne beproevingen en lotgevallen, geleid werd tot een steeds dieper en zuiverder begrip der Godheid zelve. Onder al de natiën der oudheid waren het de Joden alléén, die een geschiedenis bezaten welke ernaar streefde in de aardse gebeurtenissen de wet der zedelijke ordening des universums te onderkennen."
– Oskar Peschel, Saksische/Duitse aardrijkskundige en anthropoloog. 1826 – 1875 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 57. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De geschiedenis der Joden, sedert de verwoesting des Joodsen staats en de verstrooiing des Jodenvolks over de aarde, was mij reeds in mijne vroegste jeugd een raadsel en een wonder geweest. Met waarachtig huiveren hoorde ik als kind van de afgrijselijke vervolgingen der middeleeuwen, van de rauwheid en barbaarsheid, waarmede de christenheid — op grond van misdaden, die slechts voor den stompzinnigsten bijgeloof geloofwaardig konden heten — zich tegen de Joden heeft vergrepen. En wanneer ik dan zag, hoe mannen als Börne en Johann Jacoby, in wie mijn jeugdige ziel de edelste voorvechters der vrijheid vereerde, zélf Joden waren, dan ging de verering, die ik voor dezen koesterde, als vanzelf over op hun ras. Al was hierin wellicht een zweem van dweperij te ontwaren, toch moest ook de latere, rijpere kritiek zich buigen voor het feit, dat de Joden, naar verhouding tot hun getal, méér hebben bijgedragen tot wetenschap, kunst en vrijheid dan welk ander volk ook. Reeds vroeg verklaarde ik mij deze verschijning door het feit, dat de tweeduizendjarige verdrukking den strijd om het bestaan verzwaard heeft — en daardoor de geestelijke vermogens des Joodsen volks op buitengewone wijze heeft aangescherpt. En dat zij, die krachtiger van geest waren en zich noch buigen noch breken lieten, als vanzelf gedreven werden tot een revolutionairen kamp tegen onderdrukking en onrecht. (...) En wanneer men den Jood den 'woeker' verwijt, dan denk ik onwillekeurig terug aan al het edele en weldadige dat mij in het leven juist door Joden bewezen is. De enige woekeraar, in wiens handen ik ooit geraakt ben — en die mij menige bange stonde bereid heeft — was geen Jood, doch een goede christen, een protestantse voorbeeldmens, die elken zondag tweemaal ter kerke ging."
– Wilhelm Liebknecht, Hessisch/Duits Rijksdagslid (SPD). 1826 – 1875 n. Chr.
Dr. Bloch's oesterreichische Wochenschrift 20 (1903) 5 (30.1.1903). Seite 70. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De hervestiging der Joden in Palestina ware in volkomen overeenstemming met de beloften, welke door de oude profeten zijn uitgesproken. (...) En ik ben ten volle overtuigd van den ernst des verlangens, dat de onderdrukte Israëliet voelt jegens de heroprichting zijner natie in het land zijner vaderen."
– William Holman Hunt, Engelse schilder. 1827 – 1910 n. Chr.
The Jewish Chronicle (1896): Mr. Holman Hunt on the Resettlement of Jews in Palestine. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Palestina [is] het land, dat door God zelven is overgedragen aan het glorieuze volk, waarvan gij de eer hebt, een lid te mogen zijn. (...) Ik verzoek u tevens beleefd, of gij mij met de namen en adressen zoudt willen bekendmaken van personen in Engeland, van wie gij meent dat zij geneigd zullen zijn te sympathiseren met de morele en economische heroprichting van het oude erfdeel der Hebreeën. Want ons werk, gedragen door de steun der aanzienlijkste en meest aristocratische namen onder de christenheid, richt zich niet minder — ja veeleer met bijzondere genegenheid — tot de Israëlieten, wier aanspraak op het land Palestina alle andere verre overtreft."
– Henri Dunant, Zwitserse oprichter van het Rode Kruis. 1828 – 1910 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De [zionistische beweging] is van grote betekenis en verdient de ruimste ondersteuning. Helaas ontbreekt het de overheden vooralsnog aan een juist inzicht in de draagwijdte dezer zaak; doch mettertijd zal ook dit inzicht zich ontwikkelen."
– Frederik I, groothertog van Baden. 1826 – 1907 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Eine Sammlung von Urteilen hervorragender Persönlichkeiten aller Länder. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij.].
"De Joodse natie [is] de adel der mensheid. Hoe heeft dit volk, te midden van zulk een onafgebroken stroom van barbarij, zich zó kunnen afzonderen en zelfs het poëtische weten te bewaren?
– Henrik Ibsen, Noorse toneelschrijver en dichter. 1828 – 1906 n. Chr.
Ibsen, H. (2017): The Correspondence of Henrik Ibsen. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het beginsel zelve is natuurlijk, schoon en rechtvaardig: wie toch zou het recht der Joden op Palestina durven betwisten? Allemachtig, geschiedkundig gesproken is dit waarlijk úw erfdeel. En welk een verheven tafereel zal het wezen, wanneer een volk, zo vindingrijk als het Joodse, wederom als zelfstandige natie zal herrijzen — geëerd, hersteld in waardigheid, en bekwaam, om gelijk in den ouden tijd, aan de lijdende menschheid zijn zedelijke schat ten dienste te stellen."
– Yousef al-Khalidi, Arabische burgemeester van het Osmaanse Jeruzalem. 1829 – 1907 n. Chr.
Middle East Institute (1987): The Jerusalem Quarterly. Numbers 41-44. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"In het Jodendom onzer dagen ontmoeten wij enerzijds een buitengewone hardnekkigheid in het bewaren der krachtigste overleveringen, een trouwe verkleefdheid aan het geloof der vaderen — en anderzijds de stoutmoedigste kritische onvoorwaardelijkheid bij de ontleding der moderne verschijnselen. Wij zien tevens een geest van kosmopolitisme, die de broederschap mogelijk maakt tussen den Jood in Roemenië en zijnen geloofsbroeder in New York, naast een sterke nationale verkleuring, waardoor de Israëliet van Galicië, Polen of Marokko zich onderscheidt van zijnen broeder te Amsterdam, Brussel of Keulen. Het Jodendom vertoont zich aldus als een kosmopolitisch rassenmoment op Israëlitischen historischen grondslag, vermengd met de nationaal-statelijke stromingen des tegenwoordigen tijds. Voorts treft men in dezen volksgeest een economische macht van den eersten rang aan — in de rationele beheersing der productie en consumptie, [en] in de wereldlijke beheersing der internationale geldmarkt en der grote beurskapitalen."
– Franz von Holtzendorff, Brandenburgse/Duitse rechtsgeleerde. 1829 – 1889 n. Chr.
Rothschild, M. v. (1901): Briefe berühmter christlicher Zeitgenossen über die Judenfrage. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Johannes van Kronstadt was tevens een beruchte Jodenhater)
"De Mozaïsche leer toont zich in hare hoogste verhevenheid in de prediking der mensen- en naastenliefde. Niets werd door deze wet aan de zijde gelaten, dat in het hart des Joodsen volks liefde en erbarmen jegens den naasten kon verwekken. Reeds dit alleen ware voldoende geweest, om de ongerijmdheid der zogeheten Bloedbeschuldiging als ondenkbaar te doen verschijnen."
– Johannes van Kronstadt, Russische mysticus. 1829 – 1908 n. Chr.
Der Wunderpriester Johann von Kronstadt. In: Israelitisches Familienblatt. Nr. 8 (21.2.1900). Seite 3. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Ik kan ten volle begrijpen, dat velen onder de Joden — en in het bijzonder zij, die zich door den staat of de maatschappij miskend of onderdrukt gevoelen — zich wenden tot de idealen van het zionisme, en daarin de hoop stellen, dat de stichting eens zelfstandigen Joodsen staatsbestaans hun verlossing brengen moge uit menigerlei verontrustende en onbillijke toestanden."
– Dagobert von Gerhardt, Silesian/German writer. 1831 – 1910 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“De schoonste vrucht des Jodendoms is hunne voortdurende overgave aan liefdadigheid. Nooit ofte nimmer hebben mijne Joodse vrienden hunne handen dichtgedaan of hunne bijdrage beperkt wanneer ik mij voor humane doelen inzette; nooit hebben zij ons betalen laten voor wat wij hen aangedaan hebben. En ik ben ervan overtuigd geworden dat het bevel des goddelijke Meesters door hen in den fijnsten en zuiversten zin gevolgd is, het bevel dat bepaalt: ‘Hebt uw vijanden lief; zegent ze, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die u vervolgen.’ (Mattheüs 5:44)"
"De schoonste vrucht des Joodsen geloofs is hunne onophoudelijke toewijding aan de liefdadigheid. Nimmer heb ik het meegemaakt, dat mijne Joodse vrienden hunne handen gesloten hielden of hunne bijdrage onthielden, wanneer ik mij inzette voor doelen der menslievendheid. Nooit hebben zij, zelfs niet in gedachten, betaling geëist voor hetgeen hun door ons is aangedaan. En ik ben tot de overtuiging gekomen, dat zij het bevel des goddelijken Meesters navolgen, in den edelsten, zuiversten zin des woords: 'Hebt uw vijanden lief; zegent hen, die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld aandoen en u vervolgen.' (Mattheüs 5:44)"
– Ludwig Noiré, Paltsische/Duitse filosoof, leraar en geleerde. 1829 – 1889 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 61. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Gascoyne-Cecil was tevens een beruchte Jodenhater)
"De Joden bezitten ongetwijfeld de bekwaamheid, om in Palestina een voorbeeldig staatsbestel te vestigen, en om den handel van Klein-Azië tot een peil te verheffen, dat men thans nauwelijks vermoeden zou. (...) In dit ras — dat tweeduizend jaren verdrukking heeft doorstaan — leeft een overvloed aan geestkracht en volharding, die toereikend is om de zionistische idealen tot werkelijkheid te maken."
– Duke Robert Gascoyne-Cecil of Salisbury, Engelse premier van het Verenigd Koninkrijk. 1830 – 1903 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“De Jood is ongetwijfeld de wonderlijkste onder de mensenkinderen – zowel in het verleden als in het tegenwoordige tijdsgewricht. Van alle mensenverhalen is er geen zo rijk aan ommekeer en ontroering, zo vervuld van lijden en beproeving, zo doorschenen van voorzienigheid en schilderachtige romantiek. Geen sterveling evenaart hem in de mate en diepte der invloed, door hem uitgeoefend op het mensengeslacht. Zijne historie is de kroniek onzer beschaving; zij is de spiegel van onzen vooruitgang en de hoop op hetgeen nog komen zal. Van hem ontvingen wij de vormen en patronen van al wat edel is – op aarde en boven de hemelen. (...) De Joodse letterkunde heeft alle trappen der menselijke staat verlicht en verblijd; de wereld heeft zich met tranen en vervoering nedergezet om te luisteren naar de klanken zijner melodieën en gezangen. Want sedert zijn geest, eenmaal ontboezemd onder de wijnstokken op de heuvelen van Palestina, werd opgeroepen tot vertroosting des bedroefden konings, heeft de harp van Juda nimmer opgehouden hare toverklanken te doen weergalmen – in vrijheid en in ballingschap, in rouw en in jubel. (...) Het mag met bescheiden zekerheid worden gesteld, dat er – alles wel overdacht – onder het Joodse volk ene meerdere mate van nijverheid, schranderheid en zedelijkheid gevonden wordt dan onder menige natie van gelijken getale. En ware dit slechts ten dele waar, dan nog zou het, in het aanschijn van het lijden en de haat die hem omringden, den Jood een plaats verzekeren als het merkwaardigste morele verschijnsel, ooit in het menselijk geslacht aanschouwd. Want de wereld heeft hem niet geholpen; en toch, al wat hij geworden is, is hij geworden tegen de wereld in — tegen hare wreedheden, haren hoon en hare onuitsprekelijke tirannieën. Het enige waarom hij vroeg – en zelfs dat slechts zelden met goedgunstigheid verkreeg – was: met rust gelaten te worden. Ontkomen te zijn aan het zwaard, de pijnbank, den brandstapel en den ondergang zijner have en goed, is hem door de eeuwen heen een zegen geweest – gelijk de schaduw ener grote rots in de branding. De Joden zijn onze geestelijke stamvaderen, de wetgevers onzer zeden, de stichters onzer cultuur, en derhalve van al het gezag en de heerschappij die daarop gebouwd zijn. De volkeren, die zich tot het christendom bekennen en van diens edelen geest doordrongen zijn, zijn geroepen hun gerechtigheid en bescherming te betonen aan dit volk."
– Zebulon Vance, Amerikaanse gouverneur van North Carolina (Democraten). 1830 – 1894 n. Chr.
Vance, Z.B. (1916): The scattered nation. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik ben ten volle overtuigd, dat het Joodse volk — indien het eenmaal Palestina weder in bezit genomen heeft — met zijne buitengewone begaafdheid en verbluffende geestkracht, aldaar, waar eertijds het bedrijvig leven der Feniciërs bruiste, een machtigen en welvarenden staat zal stichten. En dat dit geschieden zal, daaraan geloof ik vast: het volk, dat onder de vreeslijkste onderdrukking gedurende millennia zijn ideaal te bewaren wist, zulk een volk kan niet verloren gaan."
– Daniil Mordovtsev, Oekraïense historicus. 1830 – 1905 n. Chr.
Russische Schriftsteller über den Zionismus. In: Die Welt. Nummer 35. Jahrgang 6. 29. August 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De Jood is het heilige wezen, dat het eeuwige vuur uit den hemel nederwaarts bracht, en daarmede de gehele wereld verlichtte. Hij is de bron, de drijfveer, de fontein der godsdienstigheid, waaruit de volkeren der aarde hunne overtuigingen en erediensten hebben geput. De Jood is de pionier der vrijheid (...), de wegbereider der beschaving. Reeds in het oude Palestina werd de onwetendheid méér verfoeid dan zij heden ten dage in menige Europese stad wordt bestraft. (...) De Jood is het zinnebeeld der burgerlijke én godsdienstige verdraagzaamheid. “Hebt den vreemdeling lief,” beveelt Mozes, 'en den bijwoner, want gij waart vreemdelingen in het land Egypte.'"
– Leo Tolstoy, Russische romanschrijver en filosoof. 1831 – 1902 n. Chr.
Tolstoy, L. (1891): What is a Jew? [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De verdrijving der Joden was een der zwaarste smetten op het blazoen der geschiedenis onzes lands — een onvergeeflijke misdaad tegen de toekomst onzes volks. Met de Moren werd de beschaving verbannen; met de Joden de nijverheid, de koophandel, en al datgene, wat de burgerlijke welvaart schraagt. Aan dezen waanzinnigen zelfmoord danken wij het onmetelijke leed, dat ons volk sindsdien door de eeuwen heen heeft moeten ondergaan."
– Manuel Ruiz Zorrilla, premier van Spanje. 1833 – 1895 n. Chr.
Bahr, H. (2013): Antisemitismus. Ein internationales Interview. Page 124. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Ik volg de [zionistische] beweging met de grootste belangstellin, ik verwacht er het allerbeste van — voor het Joodse volk, én voor ons allen. Want dat een volk, door de vruchten zijns arbeids, na een afwezigheid van twee millennia, den bodem zijner vaderen weder tracht te herwinnen — dat is een der edelste en machtigste morele aandriften, die de geschiedenis ooit aanschouwen mocht."
– Bjørnstjerne Bjørnson, Noorse schrijver. 1832 – 1910 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Zowel Joden als Afrikanen zijn kinderen der volharding en des lijdens (...)
verenigd door een gelijke identieke geschiedenis van smart en onderdrukking."
– Edward Wilmot Blyden, Amerikaans-Liberische onderwijzer en politicus. 1832 – 1912 n. Chr.
Blyden, E.W. (1898): The Jewish Question Page 3. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Naar een ver land, overzee, wordt gij gezonden, o verstrooid stamvolk, met de scherpe trekken uws geestes. Daar moogt gij u krachtig samenvoegen, om den donkeren vloek uws lots te verbreken. Dan zult gij weder, met gespeende handen, den ouden bodem der patriarchen ploegen. (...) Gij zult veranderen onder de slanke palmen, gelijk eertijds, toen Rachel Jakobs loon was en uwe offers opstegen tot Jehova. Wederom zal een koning op den troon ten gouden harpe diep doorgloeide psalmen zingen, en in zijnen schoot zal het nageslacht der wijzen Salomo's ontwaken."
– Ferdinand von Saar, Oostenrijkse dichter. 1833 – 1906 n. Chr.
Saar, F. von (1905): Gedichte. Judaea in: Die Stimme der Wahrheit. Jahrbuch für wissenschaftlichen Zionismus (1906). [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Charles Eliot was tevens een beruchte Jodenhater)
"Het Joodse ras heeft, ondanks eeuwenlange ballingschap en de vervolgingen, die het overal ondergaan moest, voortdurend een hoog peil van geestelijke en wereldlijke beschaving bereikt. Gedurende vele geslachten stond de opvoeding onder de Joden op een merkelijk hoger niveau dan onder de christenen. En de dag zal komen, waarop de universiteit (te Jeruzalem) in alle wetenschappen en kunsten grootse dingen bereiken zal."
– Charles W. Eliot, Amerikaanse voorzitter van Harvard University. 1834 – 1926 n. Chr.
New York Times (1924): Dr. Eliot urges Jews to uphold Traditions. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"En nu, lieden, laat ons een woord spreken over den Jood. Hoe lang en op welk zondige wijze heeft de christelijke Kerk het eerbaarste van de volken veracht gemaakt! (...) In plaats van te zeggen dat het een wonder van ongeloof is, dat de Jood geen christen is, betuig ik hem eer vanwege zijn geloof en vanwege zijn moedig verzet tegen het betoverende heidendom. (...) Want zie, de dag zal komen, dat de Joden, welke de eerste apostelen tot den heidenen waren, de eersten ook die onzen verren natiën de waarheid predikten, wederom vergaderd zullen worden. Tot dier ure toe zal de volheid van den roem der kerk niet gekomen zijn."
– Charles Spurgeon, Engelse doopsgezinde predikant. 1834 – 1926 n. Chr.
Spurgeon, C.H. (1871): Joy Born at Bethlehem. Preached on December 24, 1871. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"In ons naburig koninkrijk Zweden genieten de Joden in den regel hoog aanzien — niet alleen als vlijtige en ondernemende mensen, maar ook als rechtschapen, vredelievende en verstandige medeburgers. In de geleerdengemeenschap aldaar verliest een naam geenszins aan glans, louter omdat zij Joods is."
– Lorentz Dietrichson, Noorse dichter en historicus. 1834 – 1917 n. Chr.
"Reeds sedert het aanvang der zionistische beweging volg ik haar met levendige deelneming, en ik stem volstrekt in met de verklaringen, welke gij daaromtrent hebt afgelegd. De verwezenlijking dezer denkbeelden zou ik begroeten als ene aangelegenheid van het hoogste belang voor de Joden, voor Palestina en voor de niet-Joden van Europa."
– Felix Dahn, Hamburgse/Duitse historicus. 1834 – 1912 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Eine Sammlung von Urteilen hervorragender Persönlichkeiten aller Länder. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Indien de statistieken waarheid spreken, vormen de Joden niet meer dan één procent der rassen des menselijken geslachts. Een schijnsel van sterrenstof, zwervende als een schemerige rookwolk in den vurigen gloed des Melkwegs. Normaliter zou men van den Jood nauwelijks iets vernomen hebben; en nochtans — men heeft van hem gehoord, en men hoort nog steeds van hem. Gelijk elk ander volk staan de Joden vooraan, doch hun gewicht — in den wereldhandel, in de sfeer der wetenschappen, der kunsten, der muziekkunst, der financiën, der geneeskunst, en der diepzinnige geleerdheid — is op geen enkele wijze in verhouding tot de geringheid huns getals. (...) De Egyptenaren, Babyloniërs en Perzen stonden op, vervulden de wereld met rumoer en glans — en verdwenen als droombeelden. De Grieken en Romeinen — zij kwamen, zij maakten lawaai en zij vervlogen. Andere volkeren ontstaken hunne fakkels voor een korte tijd, en doofden uit in de nevelen der geschiedenis. Maar de Jood — hij aanschouwde hen allen, en hij overwon hen allen. Hij is nog immer wat hij immer was: hij kent geen decadentie, geen ouderdomszwakte, geen verflauwing of tekort zijner levenskracht, geen beneveling zijns wakkeren en agressieven geests."
– Samuel Clemens (Mark Twain), Amerikaanse auteur uit Florida. 1835 – 1910 n. Chr.
Twain, M. (1899): Concerning the Jews. In: Harper's. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"In antropologisch opzicht behoren de Joden tot de meest merkwaardige onderwerpen van beschouwing en studie; want geen enkel ander rassentype laat zich met zulk een zekerheid over duizenden jaren heen terugvolgen als het hunne, en geen tweede vertoont zulk een ongewijzigde gestalte, zulk een blijvende vorm; geen heeft den tand des tijds, noch de kracht des aardeverbands, zó weten te weerstaan als zij."
– Richard Andree, Brunswijkse/Duitse aardrijkskundige. 1835 – 1912 n. Chr.
Kautsky, K. (1914): Are the Jews a Race?. Chapter V. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Wij, die geen Joden zijn, hebben ons leven aan Israël te danken. Want het is Israël, dat ons de heilige boodschap bracht, dat God één is, en dat Hij een rechtvaardige, een rechtschapen God is, die gerechtigheid eist van alle kinderen des mensen. Het is Israël, dat ons deed verstaan dat God onze Vader is. Het is Israël, dat ons de goddelijke wet bracht, en daarin de kiem legde tot alle ware vrijheid. Ja — het was Israël, dat de eerste vrije instellingen aan het licht bracht, die de wereld ooit aanschouwen mocht. En wanneer onze onchristelijke vooroordelen jegens dit volk weder opvlammen, dan late men zich herinneren dat al wat wij bezitten, en al wat wij zijn — onder God — zijn oorsprong vindt in hetgeen het Jodendom aan ons heeft geschonken."
– Lyman Abbott, Amerikaanse theoloog. 1835 – 1922 n. Chr.
Rhinehart, W.R. (1906): Religious Telescope. Volume 72. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Lutostansky was tevens een beruchte Jodenhater)
"De ware plaats voor hen is gelegen in hun oud koninkrijk Palestina. (...) Rusland zou geen offer te groot achten, indien het daarmede bijdragen mocht tot de vestiging der Joden in een autonomen, Joodsen volksstaat in Palestina."
– Hippolytus Lutostansky, Russische priester van Poolse komaf. 1835 – 1915 n. Chr.
Bernstein, H. (1911): Ritual murder libel encouraged by Russian court. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik erken en vereer slechts één cultuur: die des bodems. Derhalve ben ik met hart en ziel een toegewijd aanhanger der zionistische strevingen, welke het door God gezalfde, aloude volk der Hebreeën weder willen voeren naar de bestemming zijner oorsprong."
– Georg Schweinfurth, Baltisch-Duitse botanicus en reiziger. 1836 – 1925 n. Chr.
[Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De Joden waren het edelste volk der aarde, toen onze Heere nederdaalde op deze wereld; want zij bewaarden de zuiverste zedenleer en eerden het huisgezin gelijk geen andere natie dit ooit gedaan heeft. Laat ons dan onze kinderen altoos voorhouden, dat Jezus zelf uit hunnen schoot geboren werd; dat al Zijne apostelen Joden waren; en dat het christendom door Joodse handen in Azië en Europa geplant werd."
– Washington Gladden, Amerikaanse predikant. 1836 – 1918 n. Chr.
Cowen, P. (1928): Prejudice Against the Jew. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het geloof, dat God alléén Wetgever is, was slechts een enkelen schrede van het verheven inzicht verwijderd, dat het gehele nationale leven gegrondvest dient te zijn op den Goddelijken wil. (...) En het is een getuigenis van de onverwoestbare levenskracht des Joodsen volks, dat het, in tegenstelling tot de rondomwonende volkeren, nimmer de knie boog voor vreemde politieke heerschappij, maar in zichzelven een kracht bewaarde, die voortkwam uit, of ten nauwste verbonden was, met het bewustzijn der hoogste waarheid, en met zijne hope op een glanzende toekomst."
– Crawford Howell Toy, Amerikaanse hebraïst. 1836 – 1919 n. Chr.
Cohen, N.W. (1990): Essential Papers on Jewish-Christian Relations in the United States. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Geen enkele vreemde natie vermag Palestina waarlijk te bezitten en dáárom zijn de Kruistochten ten slotte mislukt. Het land ligt verlaten, een treurige ruïne, een puinhoop zonder ziel; eeuw in, eeuw uit. Slechts één volk is tot dit land geroepen: de Joden, de Israëlieten. God zelven heeft het uitgesproken. (...) Doch eerst moet Israël, dat verstrooid en verbannen is, tot het land wederkeren. (...) Het Joodse volk is het wonder onder de volkeren, dat na tweeduizend jaren martelaarschap niet opgelost is in den stroom der natiën. (...) En zie: Palestina wacht op hen. Reeds nu onderscheiden zich de Joodse nederzettingen van den rest des lands, gelijk oasen in de dorheid."
– Father Ignatius, Engelse monnik. 1837 – 1908 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Eine Sammlung von Urteilen hervorragender Persönlichkeiten aller Länder. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Israël onder de volken is en blijft een providentieel wonder voor wie in de profetieën gelooft, een onoplosbaar raadsel voor wie ze verwerpt. (…) De landbouwschool bij Jaffa toont, binnen wat korten tijd men dragelijke landbouwers uit hen kweken kan, en de Joodse koloniën, die ik in Palestina bezocht, gaven mij het gelukkige bewijs, dat de Jood, althans die uit ’t Oosten, zeer wel alsnog tot zijn alouden levensstand kan terugkeren. Als landbouwend volk is Israël groot geweest; de Diaspora en het Ghetto hebben de Jood omgetoverd in de fijngeslepen commerciële geldman; hergeef hem aan de natuur, en de natuur zal voor hem haar wonderen doen."
– Abraham Kuyper, premier van Nederland. 1837 – 1920 n. Chr.
Kuyper, A. (1907): Om de oude wereldzee. Deel 1. Het joodsche probleem.
"Mijne persoonlijke sympathie werd van oudsher getrokken — en wordt nog immer getrokken — tot het Jodendom; niet slechts omdat het een lijdende maatschappelijke stand vertegenwoordigt, maar ook vanwege de morele kracht, die van oudsher daaraan eigen is. (...) Doch ik kan tevens niet spreken zonder de uitdrukking mijner welwillende instemming met het zionistisch streven. Een samenleving te stichten, waarin de vrijheid des gewetens heersen zal, en waarin — uit dien geest geboren — ook de vrijheid van meningsuiting, van arbeid, en van levensvorm bestaan zal: zulk een menselijk, rechtvaardig en verdraagzaam ideaal moet den edelen geest onvermijdelijk bekoren, hoezeer ook zijn verwezenlijking nog moeilijk, en wellicht verre zij. (...) Maar ik geloof, met vaste hoop, dat het zionisme een toekomst heeft — een goede, een zekere, en een heilzame toekomst.”
– Nikolai Bunakov, Russische pedagoog. 1837 – 1904 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Terwijl rondom hen de volken in de duisternis der verdwaasde onwetendheid kropen; terwijl het goochelen met wonderen en het samenliegen van relikwieën de gespreksthema’s waren waarmede zich geheel Europa vermaakte; terwijl het intellect des christendoms, gekneveld door duizenderlei bijgelovigheden, in een verstijving des geestes geraakte, en alle liefde tot onderzoek en tot het zoeken der waarheid schijnbaar ten onder ging — toen gingen de Joden voort, op den weg der kennis. Zij verzamelden geleerdheden, zij hielden het vuur der rede brandende, en zij dreven den voortgang der wetenschap met dezelfde standvastigheid voort als waarmede zij hun religie bewaarden. Zij waren de bekwaamste geneesheren, de schranderste geldmeesters, en men vond hen onder de diepzinnigste wijsgeren. Binnen het rijk der Moren namen zij de tweede plaats in bij de ontwikkeling der natuurwetenschap."
– W. E. H. Lecky, Ierse historicus en politieke theoreticus. 1838 – 1903 n. Chr.
Lecky, W.E.H. (1865): History of the Rise and Influence of the Spirit of Rationalism in Europe. Vol. II. Page 282. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Reeds sinds vele jaren, doch met name sinds mijn bezoek aan Palestina in het jaar 1914, draag ik in mij een innige sympathie voor de beweging, welke de hervestiging der Joodse bevolking in haar aloude erfdeel beoogt. (...) En ik koester de hoop, dat deze edele beweging na het einde des oorlogstoestands gestalte zal mogen aannemen door praktische maatregelen. Het zal voor het Joodse ras, waar ter wereld het zich ook moge bevinden, een groot en onschatbaar voordeel zijn haar aloude thuisland te bezitten — dat zij beschouwen kan als het centrum des nationale levens. (...) Wij, volkeren des Westens, zijn louter paddenstoelenschepselen van gisteren, in vergelijking met u — [gij, Joden]. (...) [Zij] zijn de natuurlijke inwoners van dit land, en nooit hebben zij gewankeld in hunne trouwe toewijding aan de heilige herinneringen, die aan dezen bodem geheiligd zijn."
– James Bryce, Schotse/Britse ambassadeur in de VS (Liberal). 1838 – 1922 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Emden, P.H. (1944): Jews of Britain. A Series of Biographies. Page 277. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het grootste raadsel onzer wereldgeschiedenis blijft dit: dat een volk, dat schijnbaar reeds sedert tweeduizend jaren zijne rol op het wereldtoneel verspeeld had, nochtans nimmer, gelijk alle andere verworden volkeren, tot de nevelen der vergetelheid is teruggezonken; dat het integendeel, naarmate de tijden vorderden, zich verdubbelde in aantal, en zich, zelfs in de diepste ellende, met onverminderde kracht wist staande te houden. En de sleutel tot dit raadsel ligt in twee feiten: dat dit volk de zuiverste leer der zeden in zijn boezem draagt, en dat het nimmer opgehouden heeft te hopen op den dag waarop het weder in den staat en op de plaats zal gesteld worden, die hem rechtens toekomt. (...) Zou een volk, met een zulk ene roeping en zulk een verleden, zijne nationaliteit vrijwillig prijsgeven, dan ware dat niets anders dan een daad van algemenen nationalen zelfmoord. Doch neen: een volk van dezen rang, met een zo onschatbare bijdrage tot de geestelijke ontwikkeling der mensheid, dat zijne geestelijke én zedelijke vermogens sedert eeuwen onaangetast bewaarde, en dat thans weder tien miljoen zielen telt, heeft, juist in onzen tijd, waarin ook de kleinste en onbeduidendste der volkeren hun erfdeel verdedigen, niet slechts het recht, maar de heilige, morele plicht om aan zijne traditie getrouw te blijven, zijne nationaliteit te behouden, en te zijn, wat het van oudsher was en wat het van nature ís."
– Carl Friedrich Heman, Paltsische/Duitse pastoor en professor. 1839 – 1919 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Wie zou het wagen, om aan diegenen onder hunne geloofsgenoten, wier harten met stille kracht worden aangetrokken tot het oeroude thuisland en tot de aloude woonplaats hunner voorvaderen, het recht te ontzeggen op een zó natuurlijk gevoel? Evenzeer prijzenswaardig acht ik de praktische zijde van dit streven. (...) Want ik ben overtuigd, dat zowel de Joden des Oostens alsook die des Westens, op moreel en godsdienstig gebied erbij gebaat zouden zijn. Een zodanig leven — in zekeren zin statelijk van aard — zou ook een voorbeeldigen invloed uitoefenen op het hoofddeel hunner volksgenoten, die, verspreid onder de volkeren, in hunne huidige woonplaatsen achterbleven. En in elk geval — het ware niet anders dan een zedelijk verdiepend werk."
– Martin Greif, Paltsische/Duitse dichter. 1839 – 1911 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Zion is nog niet verloren. Wie ooit met open hart den klaagzang der vrome Joden vernam, aldaar, aan Zions heilige muren, diens hart zal worden bewogen met een dieprijkend medelijden. En hij zal zich, met hen die jammeren en wenen om het edele Jeruzalem, verenigen in den énen wens: dat het volk der aartsvaderen, het volk der profeten en zieners, het volk der stille lijders en der dappere Makkabeeën, (...) door de gratie van Jehova wederkeren moge tot zijn erfdeel in Zion. (...) Zion is zijne eeuwige poolster, zijn manna in de woestijn."
– Johannes Fastenrath, Rijnlandse/Duitse auteur. 1839 – 1908 n. Chr.
Winz, Leo (1903): Ost und West. Heft 6. Juni 1903. III. Jahrg. Page 415. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij.].
"Laat dit werk verricht worden met het uitgesproken voornemen, om den Jood — zuiver en eenvoudig — geleidelijk zijn intrede te doen vinden in dit land; want de dag zal komen, waarop hij het bezitten en erover heersen zal. Laat men den Jood den weg bereiden tot het leger, tot de wetgeving, tot den diplomatieken dienst. Laat men hem de hand reiken om toezicht te houden op den landbouw, en hem arbeid doen verrichten op het veld, op de boerderij. Ik zeg niet: laat hij zich zijn weg banen in den handel — want daarin is hij reeds aanwezig. Doch laat men dit proces voortzetten, ongestoord en gestaag, gedurende twintig jaren — en zie: het Joodse vorstendom zal op eigen benen staan, zij het onder de hoede van Stamboel, indien Turkije dan nog bestaat, zij het anders als een vrij en afzonderlijk koninkrijk, gewettigd door de grootmachten der aarde."
– Sir Charles Warren, Britse generaal. 1840 – 1927 n. Chr.
Holt, Rinehart & Winston (1983): The High Walls of Jerusalem. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De algemene wet der onterving kan en mag op de Joden met betrekking tot Palestina geen toepassing vinden; want zij hebben het land nimmer verlaten. Zij ondertekenden geen verdrag. Zij boden geen overgave aan. Neen — zij bezweken, na een strijd tot het uiterste, onder den onoverwinnelijken druk der Romeinse wapens. (...) Onder hunne bebouwing was het een uitzonderlijk vruchtbaar land, dat voedsel schonk aan millioenen Israëlieten, die des lands heuvelen en valleien met vlijt en toewijding bewerkten. Zij waren landbouwers, producenten, doch ook: een natie van groot commercieel gewicht, het centrum der beschaving en religie. Laat ons daarom hen wederbrengen naar dat land, waarvan zij op wrede wijze beroofd werden door onze Romeinse voorgangers."
– William Eugene Blackstone, Amerikaanse evangelist. 1841 – 1935 n. Chr.
Blackstone, W.E. (1891): May the United States Intercede for the Jews? Our Day. Volume VIII. No. 46. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Chinezen en de Joden zijn altijd vrienden geweest en geen vijanden. Beide volkeren werden onder alle omstandigheden vervolgd en veracht; er heerste een aanzienlijke mate van bevooroordeeldheid jegens beide volkeren. Vooroordelen komen voort uit onwetendheid van feiten en zijn het gevolg van onverdraagzaamheid. Indien deze vooroordelen op grond van ondeugden en zwakheden getoond worden zouden, zo zouden zij gerechtvaardigd zijn; doch zij worden niet uit deze oorzaken getoond. De Joden en de Chinezen worden niet gehaat omwille hunner ondeugden — hoewel zij er wellicht enkele bezitten — maar omwille hunner deugden: omwille hunner vlijt, hunner spaarzaamheid, huns doorzettingsvermogens, hunner zakelijkheid en hunner economische kracht... In plaats van toornig te zijn, moeten wij dankbaar zijn voor deze vooroordelen, daar zij het bewijs zijn onzer hoogstaande eigenschappen. Zij maken ons waakzamer en zij sporen ons aan."
– Wu Tingfang, Chinese minister BuZa. 1842 – 1922 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 369. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Győző Istóczy was ook een beruchte Jodenhater)
"Het Huis zal verklaren, [dat] het Joodse volk, hetwelk uit zijn veroverd en dierbaar thuisland verdreven werd, ten langen leste recht zal geschieden, indien het wederom zijn oorspronkelijk en innig geliefd erfdeel, Palestina, verkrijge; en dat dit land, hetzij als toereikend vergroot autonoom gewest binnen het [Turkse] Rijk, hetzij als onafhankelijke Joodse Staat, tot hem zal terugkeren."
– Győző Istóczy, Hongaarse politicus en advocaat. 1842 – 1915 n. Chr.
Veszpremy, L.B. (2022): The First Zionist in Hungary? Győző Istóczy and His Strange Call for a Jewish State. In: Hungarian Conservative. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Tenzij gij mij een staatsman tonen kunt, die ruimer van inzicht en vlijtiger in het detail is dan Mozes; tenzij gij mij dichters brengen kunt, die spiritueler zijn dan David of de schrijver van Job; tenzij gij mij een zuiverderen minnaar of aandachtiger mysticus aanwijzen kunt dan Johannes, en een beminnelijker, vriendelijker, behulpzamer, menslievender en — jawel — christelijker man dan Jezus Christus; waagt het dan niet, om mij iets minachtends over de Joden te zeggen. Om dit volk, verstrooid tot aan de vier einden der aarde, te vergaderen, om hen te doen wederkeren naar hun duizendmaal gezegend thuisland, hen te rehabiliteren na zo vele eeuwen van omzwerving, en uit hen weder een homogene natie te smeden — een volk dat, gelijk geen ander, tegelijk de jongste én de oudste ter aarde heet te zijn — en om de negentiende eeuw te zien opleven in deze wonderlijke opvlamming van alle oude Joodse ambitie, spiritualiteit en volharding, opgedaan in den sprong uit eeuwenlange terughouding en onderdrukking, gewapend met de machtige opeenstapeling van kosmopolitische ervaring; slechts de gedachte daaraan zou voldoende moeten zijn, om het hart zelfs van den minst zachtaardige niet-Jood sneller te doen kloppen."
– Sidney Lanier, Amerikaanse muzikant, dichter en auteur. 1842 – 1881 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 431-433. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Wij vergeten maar al te licht, dat wij aan dit verachte ras onzen enigen, onbetaalbaren schat te danken hebben: het Boek der Boeken — de Bijbel — welke wij reeds van kindsbeen af leerden lezen, en dat, in den loop onzes levens, ons tot enigen troost is geworden. In deze wordt de hoogste wijsheid, in de edelste vormen geopenbaard; waarheid en poëzie vloeien hier zó volmaakt samen, dat een werk ontstaat, waarvan geen tweede in de wereldliteratuur bestaan doet. Wat aangaat de historische boeken des Ouden Verbonds: hun eenvoud en directe zegging vormen een krachtige getuigenis voor de betrouwbaarheid hunner schrijvers; en ik herinner mij, diep getroffen te zijn door de idee, dat er een Jood van zulk een hogen trap van beschaving bestaan kon."
– Elisabeth zu Wied, koningin van Roemenië. 1843 – 1916 n. Chr.
Sylva, C. (1911): From Memory's Shrine. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Israël blijft gelijken op het kwikzilver — dat vreemde, vloeiende metaal, welks rusteloze bollen zich in alle richtingen spoeden, zonder zich ooit te vermengen met hetgeen zij aanraken, doch zich, zodra zij elkaar weder ontmoeten, terstond weder tot een eenheid vergaderen. (...) Tevergeefs hebben wij hen eeuwenlang achter de muren hunner getto’s opgesloten gehouden; want zodra de poorten hunner gevangenschap geopend werden, hebben zij ons zonder moeite ingehaald — zelfs op die paden, welke wij, zonder hunne medewerking, tot stand gebracht hadden. (...) Er kan niet de minste twijfel aan bestaan, dat de Joden — de zogeheten Semieten — aan onze Arische beschaving, verhoudingsgewijs, meer talentvolle geesten geschonken hebben dan de zogeheten Ariërs zelve. De waarschijnlijkheid, om onder duizend westerse Joden een uitnemenden man, een geleerde of kunstenaar aan te treffen, is drie- à viermaal groter dan onder duizend Engelsen, Fransen of Duitsers."
– Anatole Leroy-Beaulieu, Franse uitgever en historicus. 1842 – 1912 n. Chr.
Leroy-Beaulieu, A. (1895): Israel Among the Nations. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De armen moeten vurig verlangen en dorsten naar een vaderlijk-vredigen bodem — een thuis, dat hen niet kwelt, noch slechts uit schijn duldt. (...) De Joden zullen zich echter ook in Palestina voornamelijk den handel wijden, veeleer dan den arbeid der productie; doch dáár zouden zij — gelijk eens de Feniciërs — zich op den rechten plek bevinden, om het verkeer tussen Oriënt en Occident te bewerkstelligen."
– Peter Rosegger, Stiermarkse/Oostenrijkse schrijver en dichter. 1843 - 1918 n. Chr.
Kaufmann, M.W. (1900): Zionisten und Christen. Seite 98. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De ziels- en geesteskrachten der hedendaagse Joden [zijn] zonderling hoog te achten. (...) De Joden zijn zonder enigen twijfel het sterkste, taaiste en zuiverste ras, dat thans in Europa leeft; ze weten, hoe ze, zelfs onder de ongunstigste omstandigheden (in werkelijkheid zelfs beter dan onder gunstige), slagen kunnen door middel van een soortement van deugden - welke men in onzen tijd wellicht als ondeugden bestempelen zou - , doch die ontspruiten uit een vast geloof, hetwelk zich voor de moderne gedachte geenszins behoeft te schamen. (...) Het staat vast dat de Joden, indien zij het wilden— of indien zij, gelijk het den antisemieten schijnt te behagen, daartoe zouden worden gedwongen — heden ten dage het overwicht, ja zelfs letterlijk de heerschappij, over Europa verkrijgen zouden kunnen; doch niet minder zeker is, dat zij daartoe niet streven, noch heimelijk zulk een plan smeden."
– Friedrich Nietzsche, Saksische/Duitse filosoof. 1844 – 1900 n. Chr.
Nietzsche, F. (1881): Vom Volke Israel. In: Morgenröthe. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"[Palestina] zal, dag na dag, ontwikkeld worden, op het gebied des handels, des landbouws, onder een verlichte overheid. Tot op heden was het volk dezes lands gelijk verloren schapen; doch thans hebben zij hunnen herder gevonden. (...) Vooralsnog geloof ik, dat een neutrale regering, gelijk de Britse administratie, het meest geschikt is. Een Joodse regering kan te zijner tijd ontstaan. (...) De zionisten moeten duidelijk maken, dat het hunne vaste wil en grondbeginsel is, om alle bewoners dezes lands te verheffen, en het land tot bloei te brengen ten bate van allen, die het bewonen. Dit land moet herbouwd worden naar de beloften der profeten Jesaja, Jeremia, en Zacharias. Indien zij in dien geest komen, dan zullen zij niet falen."
– `Abdu'l-Bahá, Bahá’í leider uit Perzië. 1844 – 1921 n. Chr.
Bahai News Service (1911): Star of the West. Volume 10. Issue 10. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Als christen geloof ik eveneens in de nationale beweging der Joden, welke den naam ‘zionisme’ draagt; want naar het getuigenis der Heilige Schrift — ja, naar het woord der oude Hebreeuwse profeten zelve — moet er eenmaal in Palestina wederom een ‘Joodse staat’ verrijzen. En gelijk het mij voorkomt, te oordelen naar de tekenen der tijden, zal het Joodse volk weldra zijn eigen dierbaar vaderland bezitten — het aloude, door God geschonken erfdeel."
– William Hechler, Anglo-Indiase anglicaanse geestelijke en auteur. 1845 – 1931 n. Chr.
Rosenberger, E. (1959): Herzl as I Remember Him. Page 54. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het zou ene daad van gerechtigheid en van herstel zijn, indien, onder bescherming der Geallieerde mogendheden, medegewerkt werd aan de hergeboorte der Joodse nationaliteit in het land, waaruit het volk Israëls zovele eeuwen geleden verdreven is. De Franse regering, die dezen oorlog binnentrad ter verdediging eens ten onrechte aangevallen volks, en den strijd voortzet voor de overwinning des rechts op de macht, kan niet anders dan diepe sympathie koesteren voor uw edel streven — waarvan de zege nauw verbonden is met die der Geallieerden. Ik verheug mij dan ook, u bij dezen de verzekering van zulk ene sympathie te mogen toezeggen."
– Jules Cambon, Franse ambassadeur in de Verenigde Staten. 1845 – 1935 n. Chr.
Friedman, I. (1973): The Question of Palestine. Page 162. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Hoe zouden de zionisten, indien zij de vroomheid hunner vaderen behouden hebben, hunne christelijke vrienden missen? Want vroomheid staat ten slotte op den voorgrond des menselijken gevoels. Ik zelve heb de Joden immer als een volk beschouwd. Het Joodse bloed is onder de krachtigste; en zijne rassenkenmerken worden, zelfs bij gemengde huwelijken, tot in het derde geslacht voortgeplant. En indien gij met trots uw volksdom bevestigt, zou ik dan zó dwaas zijn moeten, om u daarom minder te achten? Integendeel juist! (...) Derhalve zeg ik u nogmaals: ik verheug mij over deze Joodse beweging, en over het vele schone, dat zij heeft voortgebracht."
– Carl von Torresani, Oostenrijkse officier en romanschrijver. 1846 – 1907 n. Chr.
Kaufmann, M.W. (1900): Zionisten und Christen. Page 123-124. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Of het voor de overige volkeren al dan niet wenselijk zij, dat de heropgerichte Joodse staat in geestelijken en culturelen zin zich ontwikkelt, is voor den loop der wereldhistorie van geen gewicht, want dit geschiedt naar den heiligen eis des Joodse eigenlevens. Gelijk elk volk, zo moet ook het Joodse zijn eigen plaats onder de zon hebben — zijnen nationalen middelpunt. (...) Het zionisme is als een machtige lente der liefde, opgekomen na een honderdjarige winter. Deze lange overwintering der Joodse volks- en staatsidee, en hare bloei in het zionisme, behoort, reeds biologisch beschouwd, tot de wonderbaarlijkste verschijnselen der menslijke geschiedenis. Doch ook zedelijk en geestelijk is het zionisme een luisterrijk bewijs, van wat eeuwigheidswaarden in het geheim des bloeds verborgen liggen — en in het standvastig geloof in de zuiverheid ener rassenverschijning, die zichzelf getrouw gebleven is.”
– Michael Georg Conrad, Frankische/Duitse filosoof. 1846 – 1927 n. Chr.
Conrad, M. G. (1919): Judentum und Judenstaat. In: Wiener Morgenzeitung. 1. Jahrgang. Nr. 255. 5. Oktober 1919. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Page 18. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Wij vergeten het — of willen het eenvoudigweg niet weten — dat onze Heer, in Zijne menselijke gestalte, een Jood was: de belichaming bij uitnemendheid des Joodsen karakters, de Leeuw uit Juda; dat Zijne moeder een Jodinne was, de bloem des Joodsen rassen; dat de apostelen Joden waren, gelijk ook alle profeten het waren; ja, dat zelfs onze gehele liturgie gegrondvest is op Joodse boeken. Hoe zouden wij dan de grootheid der verontwaardiging uitdrukken, of het gruwelgewelf der godslastering omvatten, dat besloten ligt in de lastering van het Joodse ras zelf?"
– Léon Bloy, Franse auteur en dichter. 1846 – 1917 n. Chr.
Rappaport, S. (1980): Jew and Gentile. The Philo-Semitic Aspect. Page 88. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik ben uit Rusland gekomen als een overtuigd aanhanger der zionistische beweging — der herverzameling en repatriëring der Joden, die uit Rusland en andere landen, waar zij in ballingschap verkeren, naar het thuisland huns rassen wederkeren willen. Er bestaat geen hoop, dat het Russische volk, noch zijne regering, den Joden ooit politieke rechten schenken zal. (...) Van de overige landen Europa’s, noch van Amerika, kan men in redelijkheid verwachten, dat hunne poorten opengaan zullen voor de immigratie van één à twee millioen behoeftige Joodse arbeiders. Het vaderland Palestina daarentegen biedt hun een toevlucht en wellicht, onder Turkse suzereiniteit, ene beperkte autonomie."
– Mícheál Mac Dáibhéid (Michael Davitt), Ierse nationalistische leider. 1846 – 1906 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Page 63. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"[Herzl en Zangwill] beminnen het land hunner vaderen en het volk huns rassen. Ik bemin het mijne. Waarom zou het heiligste gevoel, dat de menslijke borst koesteren kan, minder heilig geacht worden bij de kinderen dier stam, welke eens de vroege Kerk was? ‘Helpt ons, opdat wij ons weder vestigen mogen onder de verdwijnende scharen onzer broederen in Palestina’ — dat is de bede van Herzl en Zangwill tot de financiële vorsten huns rassen. De christelijke toeschouwer moet den ernst dezer crisis erkennen, en kan, bij een zodanig pleidooi, niet onbewogen blijven."
– Frank Hugh O'Donnell, Ierse nationalist. 1846 – 1916 n. Chr.
Ein irischer Führer über den Zionismus. In: Die Welt. Nummer 20. Jahrgang 6. 16. Mai 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Von Hindenburg verkoos Adolf Hitler tot rijkskanselier)
"Het Joodse volk heeft der mensheid sommigen harer grootste zonen geschonken. Duitsland mag er met recht trots op zijn, onder zijne burgers een geleerde van het kaliber van prof. Einstein te mogen rekenen. Ik behoef u niet te zeggen, dat uw ras in Duitsland een aanzienlijk aandeel heeft in de ontwikkeling der Duitse cultuur. Aangezien ik met de menigerlei werkterreinen des Joodsen rassen bekend ben, met zijne geschiedenis vertrouwd, en met uitmuntende vertegenwoordigers uws rassen in aanraking ben gekomen, waardeer ik ten volle de rol, welke de Joden — in Duitsland en over de ganse wereld — vervullen in de voortschrijdende ontwikkeling der mensheid naar een hogeren, edeleren staat."
– Paul von Hindenburg, Pruisische rijkspresident van de Duitse Republiek. 1847 – 1934 n. Chr.
Gould, A. (1997): What did they think of the Jews?. Page 210. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Zolang het antisemitisme de erbarmelijke gedachte blijft koesteren, dat een half miljoen mensen van een ander ras in staat zouden zijn, om vijftig miljoen onzer broederen te onderdrukken, zolang zal ieder gezond, wakker en redelijk mens in deze beweging niet meer aanschouwen dan de uiting ener onchristelijken gezindheid — een geest, die tracht een weerloze minderheid hare eigene schuld aan te rekenen voor de beklagenswaardige toestanden, waarin wij verkeren."
– Moritz von Egidy, Hessische/Duitse officier, filosoof en christelijke hervormer. 1847 – 1998 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 300. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het is mij volkomen begrijpelijk, dat onder de edelere Joden het stille verlangen leeft, om op de grootse herinneringen des verledens voort te bouwen, en aldaar, in Palestina, waar eens hunne heilige geschiedenis zich voltrok, een nieuw rijk te stichten. (…) Het ware in de annalen der volkeren een ongekend verschijnsel, indien een volk, dat ganselijk verstrooid werd, door zedelijke verheffing zijnen nationalen staat wederoprichten zou."
– Otto von Leixner, Moravische/Oostenrijkse historicus. 1847 – 1907 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Page 26. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Wij koesteren geen vooroordeel jegens de Arabieren; de zonen Ismaëls zijn in afkomst nauwelijks minder edel dan de zonen Israëls. Doch als nationale econoom ben ik gehouden te erkennen, dat sedert reeds twaalf eeuwen, sedert de Arabieren het koninkrijk van David onder hunne heerschappij brachten, het land in verwaarlozing en verval geraakt is. (…) Voor den rechterstoel der geschiedenis ware een oordeel van onteigening, uit kracht des algemeenen welzijns, billijk te noemen. Doch zulk een onteigening is juist niet hetgeen de zionisten eisen; integendeel, zij zijn bereid, de Arabieren door woord en daad te betonen, hoe men den bodem tot hoger vruchtbaarheid en cultus brengen kan. (...) Toen de Joden nog in hun land woonden, waren zij ontegenzeggelijk vlijtige akkerbouwers, die aan den grond al hetgene ontwonnen, wat hij hun geven kon. (…) Daar, waar het hun toegestaan werd gronden te bezitten — in Amerika, ja zelfs in het arme Galicië — hebben zij zich getoond als bekwame landbouwers. (...) En thans, in Palestina, arbeiden zij hieraan wederom met zegenrijk gevolg. (...) Voor mij, als afstammeling der Hugenoten en opgevoed in den geest des Bijbels, is Palestina een heilig land; en mijn hart klopt sneller bij de gedachte, dat het vernieuwd wordt, na gedurende negentien eeuwen van zijne kinderen beroofd te zijn geweest."
– Charles Gide, Franse econoom. 1847 – 1932 n. Chr.
Gide, C. (1924): Die zionistische Kolonisation. In: Der Jude, Jahr 8, Heft 3. Page 129-136. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
Brief aus Palästina, den 17. Juli 1923. In: Wiener Morgenzeitung 5. Heft 1599. Seite 2. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Zionisten zijn die Joodse patriotten, die in hun volk een natie erkennen, en welker nationale gevoelens zij mogelijkerwijze hoger achten dan de religieuze. De zionisten streven ernaar, hunne natie, zowel in materieel als moreel opzicht, te verheffen. (…) Het doel der zionisten, namelijk de verheffing huns volks, is edel; de op geldinzameling gerichte middelen zijn schrander bedacht, en de vestiging der Joodse massa’s uit de met Joden oververzadigde landen is zonder twijfel lovenswaardig. (…) Over het geheel genomen acht ik de voorstellen der zionisten zó verstandig en eerlijk, ofschoon onderling verschillend en moeizaam te verwezenlijken, dat ik jegens hunne grondleggers de oprechtste sympathie gevoelen moet. Ja, arbeidt toch aan de herovering uws oeroude vaderlands, aan de gelukzaligheid en veredeling uws volks, aan zijne verlossing uit den haat der overige volkeren!"
– Bolesław Prus, Poolse schrijver en journalist. 1847 – 1912 n. Chr.
Kaufmann, M.W. (1900): Zionisten und Christen. Page 87. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Hier vangen wij aan met een ras van zuiveren stam, begiftigd met een ongebruikelijke kracht des verstands en een aangeboren vermogen tot werkzaamheid: de Joden — lang door den loop der tijden in een zulk een milieu geworpen, dat menige hunner geestesvermogens op voortreffelijke wijze tot ontwikkeling zijn gebracht. Zij zijn het oudste beschaafde ras, dat nog immer op deze aarde voortbestaat; zij zijn artistiek, muzikaal, literair, buitengewoon filosofisch en erfelijk met beschaving doorstraald."
– Grant Allen, Canadese auteur. 1848 - 1899 n. Chr.
D. Appleton (1884): The Popular Science Monthly. Volume 24. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Sinds langen tijd ben ik een overtuigde zionist, en in deze mijner hoedanigheid verschijn ik hier voor u. Maar zelfs in de sanguinischste ogenblikken mijns zionistische denkens heb ik nimmer kunnen voorzien, noch aan de mogelijkheid gedacht, dat het grote werk des opbouws van Palestina zó spoedig werkelijkheid worden, ja, dat ik het in het geheel nog meemaken zou. (...) De Arabieren (...) kunnen bezwaarlijk ernstiglijk ontdaan zijn over het feit, dat den Joodsen volke een nest in Palestina geschonken wordt, waarvan het eeuwenlang afgescheiden geweest is, daar het Joodse volk ongetwijfeld aanspraak heeft, om zich op den bodem zijner vaderen vrijelijk te ontwikkelen. (...) Indien het zionisme tot een werkend ontwerp uitgroeien kan, dan zal het voordeel, dat het den Joodsen volke opleveren zou — vooral aan dien deel, die ons medelijden het meest verdient — uitmuntend en duurzaam wezen. Niet slechts zullen grote aantallen onder hen daardoor een toevluchtsoord vinden tegen religieuze en maatschappelijke vervolging; ook zullen zij daardoor ondernemingsverantwoordelijkheid dragen, en genieten van zekere vormen van initiatiefvrijheid, waarvan zij als burgers ener niet-Joodse staat immer uitgesloten gebleven zijn.”
– Arthur James Balfour, Schotse premier van het Verenigd Koninkrijk. 1848 – 1930 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Het is een der bijzonderste dingen in de geschiedenis, dat een natie gelijk de uwe — eendrachtig in religie, eendrachtig in bloede, eendrachtig in hare heilige taal — ondanks alles een volk zijn mag; dat over een nationaal thuisland beschikt, bekend en erkend in gans de wereld. Het is bekend, dat Palestina het thuisland des Joden is (...), dat men in een West-Aziatisch Zwitserland omzetten moet; en wie toch heeft meer recht hierop, dan het oude ras, wien het eenmaal toebehoorde? (...) Niemand is beter geschikt, om deze verbeteringen door te voeren en de tegenwoordige bevolking in de landbouw op te leiden, dan de afstammelingen der aloude veroveraars, die de inheemse bevolking tot houthouwers en waterputters maakten. De energie, vlijt en takt, welke in het Joodse karakter zó uitmuntend vertegenwoordigd zijn, zijn als eigenschappen van onschatbare waarde in een land, waarvan de bewoners tot fatalistische traagheid verzonken zijn. (...) Ik ben er hoogst oprecht van overtuigd, dat gij nog in den tijd der thans levende generatie een volk worden zult — zonder twijfel verspreid over de wereld, doch met een land, dat als vaderland uws rassen dienen kan. Anders wordt gij in de volkeren, onder welke gij leeft, opgeslokt, en zal er geheel geen Israël meer zijn.”
– Claude R. Conder, Engelse ontdekkingsreiziger, luitenant en oudheidkundige. 1848 – 1910 n. Chr.
Hyamson, A.M. (1918): Restoration of Jews to Palestine. Page 143. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Gordon, B.L. (1919): New Judea. Jewish Life in Modern Palestine and Egypt. Page 30. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik beken mij als voorstander eens nationale tehuizes voor het Joodse volk in Palestina, en vertrouw oprechtlijk, dat deze politiek met welslagen tot uitvoering zal worden gebracht."
– Alexander Bruce, secretaris voor Scotland. 1849 – 1921 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Afgezien van de religieuze en weldadige gronden, die het zionisme rechtvaardigen, eist het standpunt des menselijke vooruitgangs de wederkeer des Joodsen volks naar Palestina. Het genie des Joodsen rassen verlangt, ter volle ontwikkeling zijner gaven, ene duidelijke nationale existentie."
– Thomas Davidson, Amerikaanse filosoof. 1849 – 1900 n. Chr.
Correspondenzen. Amerika. In: Die Welt. Nummer 17. Jahrgang 3. 28. April 1899. Seite 12. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Wij moeten de Joden eren — zo niet voor de uitvinding, dan tenminste voor hunne unieke voorstelling ener andere sublieme idee: de idee der Voorzienigheid. Er zou geen moderne beschaving zijn zonder het christendom, hetzij dit aanvaard, hetzij dit verworpen worde; geen christendom zonder het jodendom, geen jodendom zonder een klein volk, dat zijnen politieken voorspoed opofferde voor zijne religieuze roeping, en ten slotte: geen geweten, geen sentiment voor deze roeping, zonder de profeten, die haar in tijden der zwakheid handhaafden, die haar met hunne stemmen vorm gaven, ja, die haar — zoals wij geneigd zijn te zeggen — schiepen. Beargumenteren, of deze beschaving geen anderen koers had nemen kunnen, of de culturen van Griekenland en Rome alleen toereikend zouden geweest zijn, om haar te vormen gelijk zij thans is, ware even zinloos als vragen wat er van de Hervorming der zestiende eeuw geworden zou zijn zonder Luther en Calvijn, of van de Franse Revolutie, indien Lodewijk XVI in den bloei zijns levens gestorven ware."
– Ferdinand Brunetière, Franse auteur. 1849 – 1906 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 140. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De prestaties der oude wereld mogen ons er niet toe verleiden, om een beweging over het hoofd te zien, die ernaar streeft een staat te herstellen, welke ouder is dan de oudste staten van Europa. (…) Geen mens denkt er ernstig aan, om alle Joden ter wereld met dwang naar Palestina te zenden; doch niemand, die ook maar het geringste begrip voor het nationale leven bezit, zal zich verwonderen, dat de verstrooide, onderdrukte en verachte Joden — een der grootste historische volkeren der aarde — zich een tehuis stichten willen, alwaar zij in rust en vrede naar hunne idealen leven kunnen."
– William Thomas Stead, Engelse redacteur en journalist. 1849 – 1912 n. Chr.
[Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Iedereen kent, en velen erkennen, de intellectuele gaven, de scheppende kracht, den dorst naar kennis, en de hardnekkige, scherpzinnige energie des Joodsen volks. Doch te weinig wordt gesproken van de eigenschappen, die — hoezeer minder vermeld — wellicht het meest karakteristiek zijn voor hen, die Joodse vrouwen en mannen van nabij aanschouwd hebben: hunne kracht in liefde, hun broederzin, hunne behulpzaamheid en zelfopoffering. Het is geen toeval, dat Jezus uit het Joodse volk is voortgekomen. De hedendaagse pogingen, om te bewijzen dat hij een Ariër zou geweest zijn, zijn niets dan een vergeefse verspilling van arbeid door hen, die — zoals ik — zijne eigenschappen veeleer onder Joden dan onder Germanen wederkennen."
– Ellen Key, Zweedse feminist. 1849 – 1926 n. Chr.
Key, E. (1913): Rahel Varnhagen. A Portrait. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Er bestaat een domein zonder Joden — derhalve, naar men vermoedt, vrij van uitbuiting; en de Rus moet zich daarover verheugen! Doch, helaas! Ook dáár zucht en kreunt het orthodoxe Rusland, en het kan waarlijk niet de schuld der Joden zijn. (...) De maatschappelijke positie der Joden is de barometer, welke den morelen toestand der volkeren aanwijst.”
– Alexandra Kalmykova, Russische auteur en activist. 1849 – 1926 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 228. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ook al vormen de Joden geen natie in den gewonen zin des woords — waarom zouden zij geen natie worden mogen? (…) Wat het zionisme aangaat, beschouw ik het als een toekomstkans des Joodse volks — en zulk een kans mag niet veronachtzaamd worden. In elk geval is het zionisme mij als karaktervolle zaak sympathiek: het draagt in zich een krachtig beginsel van wil, en verleent het Joodse leven een eigenaardig en doelbewust karakter. (…) Het zionisme heeft mijne volle instemming verworven, en ik acht het oneindig hoger dan hetgeen men in het moderne Frankrijk ‘nationalisme’ noemt. Het is een vooruitstrevende beweging, een wederontwaken, waarvan ik ten bate der gehele beschaving veel goeds verhoop."
– Tomáš Garrigue Masaryk, Moravische president van Tsjechoslowakije. 1850 – 1937 n. Chr.
Masaryk über Bolschewismus, Sozialismus und Zionismus. In: Wiener Morgenzeitung, Nr. 2005, 6. Jahrgang. 14. September 1924. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
Christliche Staatsmänner und Gelehrte über den Zionismus. In: Die Welt. Nummer 43. Jahrgang 6. 24. Oktober 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Wat een zonderlinge gedachte — ik, een Jodenhater! Jesaja, David en Heine zijn mij goed genoeg — en wat daarboven nog stilzwijgend blijft, is niet gering. Ware ik van Joodsen bloede, dan zou ik den christenen hunne wandaden nimmer hebben kunnen vergeven; de getto’s zouden mij in den neus gebrand hebben als mosterd of buskruit."
– Robert Louis Stevenson, Schotse auteur. 1850 – 1894 n. Chr.
Stevenson, R.L. (1892): The Letters of Robert Louis Stevenson. Volume 2. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Wij Duitsers hebben geen reden om een Jodenstaat in Palestina van de hand te wijzen, en wij zullen het met oprechte vreugde begroeten, indien zich aldaar een eigensoortige Joods-Hebreeuwse cultuur ontwikkelen moge.”
– Cornelius Gurlitt, Hamburgse/Duitse architect en kunsthistoricus. 1850 – 1938 n. Chr.
"De verdrijving der Joden uit een land heeft menigmaal tot ongunstige gevolgen geleid, daar zij den staat een energiek, ondernemend en avontuurlijk element ontnam. Frederik de Grote merkte reeds op, dat de onderdrukking der Joden nog nimmer enige overheid welvaart gebracht heeft. Inderdaad — het debâcle van het eens zo machtige Spaanse Rijk is rechtstreeks terug te voeren op den gedwongen exodus van 1492... Men beweert, dat de toelating der Joden in Holland deze voorheen slaperige en tevreden natie tot wereldwijde werkzaamheid aanstak, en Cromwell er daarom toe bracht hunne terugkeer naar Engeland te bevorderen, na een uitsluiting van meer dan drie eeuwen... (...) De succesvolle verrijzenis der Joden uit talloze beproevingen is klaarblijkelijk te danken aan den ernst hunner godsdienstige praktijken, hunne strenge naleving der hygiënische wetten, hunne buitengewone energie, hun onverschrokken uithoudingsvermogen, hunnen ontembaren wil en hunne veerkrachtige volharding — een voorbeeld, dat den gehelen wereld tot leering en navolging strekken mag."
– John Cockburn, Schotse/Britse premier van Zuid-Australië. 1850 – 1929 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 86. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Op het tegenwoordige ogenblik wordt Palestina slechts door zeshonderdduizend zielen bewoond; doch met gepaste cultivering zou het gemakkelijk tweeënhalf miljoen bewoners kunnen herbergen. Gij zijt een volk zonder land — en daar bestaat een land zonder volk. Weest eensgezind. Vervult de dromen uwer dichters, uwer aartsvaderen. Keert terug! Keert terug naar het land Abrahams!"
– John Lawson Stoddard, Amerikaanse docent. 1850 – 1931 n. Chr.
Stoddard, J.L. (1897): Lectures. Page 1897. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik ben overtuigd, dat de pogingen der Joden om zich een eigen volksverblijf in Palestina te stichten met goeden uitslag bekroond zullen worden. (…) Ook de zionistische beweging behoort, naar mijn bescheiden oordeel, tot die verheven ideeën, welke in den tijdsgeest besloten liggen — ideeën, die overal gezonde kiemen in den bodem der volkeren zaaien."
– Arthur Gundaccar von Suttner, Oostenrijkse schrijver. 1850 – 1902 n. Chr.
Kaufmann, M.W. (1900): Zionisten und Christen. Page 105. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Het dunkt mij volkomen gepast en prijzenswaardig, dat het Joodse volk in alle werelddelen het verlangen koestert, een nationaal tehuis te hebben voor die leden zijns rassen, die ernaar staan om terug te keren naar het land, dat de bakermat hunner afkomst was — het land, waarin zij, sedert den schemerigen dageraad der optekening der geschiedenis, duizenden jaren lang gewoond, gewrocht en geleden hebben. Wat toch zou edeler of lovenswaardiger zijn kunnen dan zulk een verlangen? En waarom zou daaraan geen gehoor gegeven worden?"
– Henry Cabot Lodge, Amerikaans senaatslid (Republikeins) uit Massachussets. 1850 – 1924 n. Chr.
United States Congress. House. Committee on Foreign Affairs (1944): Jewish National Home in Palestine. Page 375. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik groet u, vertegenwoordigers des Joodse volks. Mijn dank zij u voor hetgeen het Joodse volk gedurende den [Wereld]oorlog verricht heeft: op het slagveld toonde het zich van buitengewonen heldenmoed, en Joden namen, als mannen in den strijd, het offensief. Gij hebt alle reden, om op uw ras trots te zijn."
– Ferdinand Foch, Franse maarschalk en Opperste Geallieerde Bevelhebber. 1851 – 1929 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 417. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het Joodse volk is te zeer individueel, te zeer onderscheiden van de andere naties, om zichzelf in de assimilatie te verliezen. (…) Thans ondergaan de Joden een hergeboorte als natie, door zich nadrukkelijk als zodanig te erkennen. Wij mogen van hen veel verwachten, daar zij over een schat aan intellectuele krachten beschikken."
– Léon Bourgeois, Franse politicus (RP). 1851 – 1925 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Page 56. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Ofschoon immer onderdrukt, heeft het Joodse volk nooit den moed verloren, en geen gruwel, geen tirannie was in staat, om den oerouden hoop op het nieuwe Zion te verstikken. Zwaar is nog immer hun strijd; veel nog rest den Joodsen arbeider te verrichten. Doch hun uiteindelijke zege is gewis. (...) Er is nog een macht, waarop het Joodse volk steunen kan: de internationale sociaaldemocratie. De socialistische Internationale zal voor de Joodse zaak in de bres treden. In Palestina zullen de Joden aan de Europese schijncultuur een hogere cultuur tegenoverstellen, en zij zullen er een staat vormen, die alle volkeren tot voorbeeld zijn zal. Daarom roep ik den Joodsen volke toe: strijdt met alle kracht voor uwe vrijheid; stelt uw vertrouwen op de toekomst — want de zon der vrijheid zal voor u opgaan!"
– Henri van Kol, Nederlandse parlementariër (SDAP). 1852 – 1925 n. Chr.
Kol, H.H. van (1919): Die Zukunft des jüdischen Volkes. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Onder de relikwieën der oudheid, die heden nog overblijven, is er geen van zulk een gewicht als het Joodse volk. (...) In hen aanschouwen wij een monument uit de oudheid, van onschatbare waarde — een levend en denkend getuige, waarop de oorsprong, de vooruitgang en het uiteindelijke lot des gehelen mensenrassen in klaar en leesbaar schrift gegrift staan. Zij vormen een levende getuigenis der stapsgewijze ontvouwing ener verhevene bestemming der mensheid, in precieze overeenstemming met de voorzeggingen hunner goddelijk geïnspireerde profeten en zieners. De nationale trekken van eeuwen her blijven tot op dezen dag toonaangevend, ja, zelfs hunne voorliefde voor de preien, uien en knoflook van Egypte, en hunne onbuigzame koppigheid. Als volk hadden zij in elk opzicht menige voortreffelijkheid: zij waakten over de orakelen Gods, kweekten onder zich dichters, wetgeleerden, staatslieden en filosofen, en werkten zich stapsgewijs op — van een slavenvolk tot, in den tijd van Salomon, een volk van onderscheiding en eer onder de natiën, een volk dat verwondering en bewondering der ganse wereld wekte."
– Charles Taze Russell, Amerikaanse adventistische predikant uit Pennsylvania. 1852 – 1916 n. Chr.
Russell, C.T. (1891): Thy Kingdom Come. Study VIII. Page 149. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het schijnt mij, dat de oprichting eens nationalen tehuizes voor het Joodse volk in Palestina tot vrede op deze wereld leiden zou. De Joodse Staat zou, gelijk George Eliot zo treffelijk zegt, ‘een republiek zijn, waarin de Joodse geest zich openbaart in een nieuwe orde, gegrondvest op den ouden'."
– Hallam Tennyson, Engelse/Britse gouverneur-generaal van Australië. 1852 – 1928 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Indien het gelukken zou, om op ouden cultuurbodem een nieuw land te stichten, alwaar een volk, dat in het bezit ener oude cultuur is, toonen zou, hoe de sociale verhoudingen ten bate van eenieder ingericht worden kunnen — zo ware dat wellicht de grootste cultuurvooruitgang, die de mensheid ooit geboekt heeft."
– Moritz von Auffenberg, Oostenrijkse generaal. 1852 – 1928 n. Chr.
[Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Geen der prachtige namen uit de geschiedenis — Egypte, Athene, Rome — kan zich in eeuwige grandeur met Jeruzalem meten. Want Israël schonk aan de mensheid de idee der heiligheid. Israël alleen kende den dorst naar sociale rechtvaardigheid, en de innerlijke vroomheid, die de bron dier rechtvaardigheid is."
– Charles Wagner, Elzassische/Franse lutherse pastoor. 1852 – 1918 n. Chr.
Hertz, J.H. (1920): A Book of Jewish Thoughts. Page 134. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Indien de commerciële toekomst van Palestina zich tot grote ontwikkeling lenen kan, verheug ik mij erover dat het Joodse volk aan deze ontwikkeling bijdragen zal. (...) De ligging van Palestina, tussen Oriënt en Occident, schijnt het bij uitstek tot vereffeningshuis der wereld te maken. Ik kan mij het Joodse volk goed voorstellen als een gemeenschap in eigen land, beschermd door de grootmachten. De toekomst van Palestina is voor de Joden. Mogen zij slechts hun nationaal gevoel behouden en ontwikkelen."
– Hall Caine, Manx auteur en toneelschrijver. 1853 – 1931 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Seite 57. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Als christen zie ik in, dat ik het Jodendom veel verschuldigd ben. Was niet mijn Redder naar den vleze een Jood? De profeten en de apostelen waren eveneens Joden. De hoeksteen, de grondslag ener universele Kerk werd uit het huis Israëls genomen. En als Slavoniër gevoel ik, dat ik een grote en zware schuld draag tegenover het Jodenschap, en dat ik die schuld betalen moet, met welk losgeld dan ook. Want het Joodse vraagstuk is in wezen een kwestie van recht en gerechtigheid. En de gerechtigheid wordt in de persoon van den Jood met voeten getreden — daar de vervolging, waaraan hij onderworpen is, zonder de minste rechtvaardiging geschiedt."
– Vladimir Solovjov, Russische filosoof, theoloog en dichter. 1853 – 1900 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 296. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joden waren te allen tijde vervuld van den geest des vooruitgangs, en ondanks alle ongelukkige omstandigheden waaronder zij leden, hebben zij op wonderbaarlijke wijze aan den vooruitgang der wetenschap en beschaving bijgedragen. De Joden mogen niet eerder tevreden zijn dan wanneer hun Joods thuisland in Palestina is opgericht, van waaruit zij in staat zullen zijn een geestelijken invloed op Europa uit te oefenen. De driehonderdtwintig miljoen zielen van India wensen hun het beste in hunne inspanningen. Moge de dag spoedig aanbreken waarop, als teken des wederzijdse akkoords tussen Joden en de overige Aziaten, samenkomsten gehouden worden — in Peking, Teheran, Delhi, Kaboel, enzovoort — opdat het werkelijke wederzijdse begrip praktische vormen aanneme."
– Haraprasad Shastri, Bengalese/Indiase geleerde. 1853 – 1931 n. Chr.
[Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De grondstoffen dezes lands zijn nog geheel ongebruikt en zullen door de Joodse immigranten ontwikkeld worden. Een der verrassendste verschijnselen onzer tijd is wel, dat de Palestijn het land verlaten heeft, trekkende over de volle zeeën in alle windrichtingen. Zijn geboortegrond kon hem niet vasthouden, ofschoon zijne voorouders er reeds duizend jaren lang gewoond hadden. Omgekeerd zagen wij Joden uit het buitenland naar Palestina toestromen: uit Rusland, Duitsland, Oostenrijk, Spanje, Amerika. De oorzaak dezes fenomeens kan den helderzienden mens niet verborgen blijven. Zij wisten, dat dit land zijnen oorspronkelijken zonen, ondanks al hunne verschillen, een heilig en geliefd vaderland was. De wederkeer dezer ballingen naar hun geboorteland zal hunne broeders — op de akkers, in de werkplaatsen, in den handel, en in alle met zwoegen en arbeid verbonden ondernemingen — een les zijn, in zowel materieel als geestelijk opzicht."
– Hussein bin Ali, Arabische koning van Hidjaz. 1854 – 1931 n. Chr.
Katz, S. (1985): Battleground. Fact and Fantasy in Palestine. Page 75. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De heroprichting van Judea door den arbeid des Joodse volks is van grote beteekenis. Het is een verheven [en] gunstig streven — een geweldige idee, in overeenstemming met den wil Gods. (…) Jazeker! Ik geloof dat wij goede naburen zullen zijn."
– Benedictus XV (Giacomo della Chiesa), Piëmontese/Italiaanse paus van de Rooms-Katholieke Kerk. 1854 – 1922 n. Chr.
NY Times (1985): Vatican Ties Would Solve None of Israel's Problems. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het zionisme is onmiskenbaar een zoete droom — en het is ondenkbaar, geen sympathie te gevoelen voor het streven des vervolgde volks, om een eigen vaderland te stichten."
– Vladimir Korolenko, Oekraïense schrijver. 1853 – 1921 n. Chr.
Russische Schriftsteller über den Zionismus. In: Die Welt. Nummer 35. Jahrgang 6. 29. August 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Het kleine Judea bezorgde Rome meer moeilijkheden dan Gallië. Het Rijk zag zich genoodzaakt aldaar zijne beste legioenen te legeren — legioenen, die elders hard nodig waren: Batavieren, Nerviërs en Kelten. De Joden waren een rusteloos volk — een menigte, die, zo zou men zeggen kunnen, zich moreel nimmer ontwapend had. Zij vlogen de machten van Assyrië, Babylonië en Egypte in het gezicht, wierpen zich als bezetenen op deze grootrijken en aanschouwden hoe deze kolossen zich in den afgrond der geschiedenis stortten. (...) Wij spreken dikwijls van de Joden als van een volk zonder land, een volk van nomadische dolers — maar wij vergeten, dat de Joden hun vaderland met zulk een heldenmoed en wanhoop verdedigden, als men zelden elders aanschouwen kan. Zij hebben nimmer, gelijk de Grieken, zich met het verlies hunner nationale onafhankelijkheid verzoend."
– Hubert Lyautey, Franse resident-generaal in Marokko. 1854 – 1934 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 88. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De zionistische beweging, die tegen het einde der afgelopen eeuw ontstond, betekent een groten vooruitgang… De Joden zijn de vooruitgang. (…) De Argentijnse republiek, wier handel en bloei meer aan de Joden te danken is, dan men gewoonlijk erkent, heeft zich met bijzonderen ijver bij de zionistische beweging aangesloten. (…) De hoop der zionisten zal zich vroeg of laat verwezenlijken — thans moet met vlijt gewerkt worden, om den weg te banen voor de toekomst."
– Estanislao Zeballos, Argentijnse minister BuZa. 1854 – 1923 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Page 95. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De Joden brengen de wereld in verlegenheid, daar zij het ondenkbare verricht hebben. Zij (...) hebben de wetten der geschiedenis geschonden, door voort te bestaan — in volstrekte tegenspraak met het gezond verstand en den gang der historische bewijzen. Zij hebben al hunne vroegere vijanden overleefd, zelfs reuzenrijken als het Romeinse en het Griekse. (...) Zij stichtten levende monumenten: den plicht tot heiligheid, het voorrecht des diensts aan den medemens. In elke menselijke poging tot verheffing — hetzij in de wetenschap, de geneeskunde, de zielenkunde, of enig ander vakgebied — namen zij deel, onevenredig tot hun gering getal. Zij schonken der wereld de Bijbel — ja, zelfs haren Verlosser. (...) De beschouwing der Europese geschiedenis leert ons een wezenlijke waarheid: dat die volkeren, die den Jood met rechtvaardigheid en barmhartigheid bejegenden, tot bloei kwamen; doch dat hen, die hem vervolgden en vernederden, het eigen verderf ten deel viel."
– Olive Schreiner, Zuid-Afrikaanse intellectueel. 1855 – 1920 n. Chr.
Steinberg, D. (2008): Reflexions. Page 26. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Er zou geen Joodse religie zijn, indien er geen Joodse natie ware. Doch deze bestaat wél. De Joodse nomocratie — dat is, de rechtsorde — verbindt de Joden, hoezeer zij ook verstrooid mogen zijn over alle landen der aarde, tot een hecht, eensgezind en volkomen politiek organisme, waarin de gemeenzaamheid des bloeds van de gemeenzaamheid des verledens getuigt, en de gemeenzaamheid der toekomst verzekert. (...) Het geloof der Joden in God — hetgeen men bij dit volk met recht ‘religie’ noemen mag, daar het de bron ener eerbiedwaardige zedelijkheid geworden is — is een onderdeel der nationale gedachte, en geenszins omgekeerd. Te beweren dat er wél een Joodse religie zij, maar geen Joodse natie, is derhalve niets minder dan ongerijmdheid uit te spreken."
– Houston Stewart Chamberlain, Engels-Duitse auteur. 1855 – 1927 n. Chr.
Chamberlain, H.S. (1900): Die Grundlagen des 19. Jahrhunderts. Seite 386. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
”Het zou een fout zijn om den Romeinsen juridischen opvattingen een ongedeelden invloed op de ontwikkeling des rechts en der instellingen tijdens de Middeleeuwen toe te kennen… (...) Zowel de wetten van Mozes als de wetten van Rome hebben suggesties en impulsen aan de mannen en instituties die de moderne wereld voorbereiden zouden bijgedragen; en als wij slechts ogen hadden om te zien (...) zouden we probleemloos ontdekken, hoeveel wij nevens den godsdienst aan de Joden te danken hebben."
– Woodrow Wilson, president van de Verenigde Staten (Democraat). 1856 – 1924 n. Chr.
Hunterberg, M. (1937): Tragedy of the Ages. Page 62. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Jood, die zich eertijds in een gelijke positie bevond als de neger thans, geniet heden ten dage volle erkenning, daar hij zich op zakelijk en industrieel gebied met Amerika vervlochten heeft. (…) In de geschiedenis der Joden in dit land en andere landen vinden wij een treffend en klaar voorbeeld. Wellicht bestaat er geen ras dat zulk lijden heeft ondergaan — zij het niet in Amerika, dan toch in menigen Europesen staat. Doch dit volk bleef bijeen. Het bezit een zekere mate van eensgezindheid, fierheid en rassenliefde."
– Booker T. Washington, Afro-Amerikaanse activist. 1856 – 1915 n. Chr.
Pipkin, J.J. (1902): The Negro in Revelation. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Jood had oorspronkelijk geen bijzondere neiging tot den handel. In vroegere tijden was hij veehouder, bodembebouwer en handwerker van het eenvoudigste soort; en wanneer gevaar dreigde, toonde hij zich een krijgsman van buitengewone moed, gelijk de glorierijke daden van Juda Maccabeüs en andere Joodse helden bewijzen. (…) Dat de Joden in latere eeuwen een volk van kooplieden geworden zijn, is hun niet zelden als een verwijt gemaakt — ofschoon dit moeilijk te begrijpen valt. Eerlijke handel is immers een rechtmatig beroep, even waardig als enig ander, en heeft niet weinig tot de verheffing en het welzijn der mensheid bijgedragen. (…) De God, die zowel door de Israëlieten als de bekenners des Islams vereerd wordt, zal op Zijn tijd Israël weder een plaats toewijzen in zijn oud erfdeel, alwaar de Jood — onder de bescherming zijns krachtigen broeders Ismaël — zal zingen de woorden van den glorieuzen zanger Israëls [d.w.z. den koning David]."
– Abdullah Quilliam, Engelse auteur en bekeerling tot de islam. 1856 – 1932 n. Chr.
Zionistische Demonstrations-Versammlung in Liverpool. In: Die Welt. Nummer 38. Jahrgang 6. 19. September 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Het dunkt mij rechtvaardig en geheel terecht, dat de socialisten de onderneming onzer Joodse kameraden en des gansen Joodsen volks — om Palestina weder in bezit te nemen en aldaar den Joodsen Staat, met eigen nationaliteit en regering, te herstellen — met alle kracht ondersteunen."
– Eugene V. Debs, Amerikaans congreslid (Socialist) uit Indiana. 1855 – 1926 n. Chr.
[Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joden behoren aan Palestina, en Palestina behoort aan de Joden. Waarom dan, o gij rijken onder hen, leidt gij uwen broederen niet weder uit de landen hunner slavernij, naar het hun toegewezen thuis?"
– H. Rider Haggard, Engelse auteur. 1856 – 1925 n. Chr.
Haggard, H.R. (2001): Diary of an African Journey. 1914. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Daar de Joden geen industrieel proletariaat vormen, blijft de hedendaagse propaganda der sociaaldemocratie voor hen ontoereikend en grotendeels onverstaanbaar. (...) Voor het zionisme koester ik warme gevoelens, al geloof ik niet zonder voorbehoud in de verwezenlijking dier gedachte. Maar het zionisme brengt, in elk geval, leven en zelfvertrouwen in deze anders zo matte massa’s. Als politieke beweging acht ik de zionistische propaganda volkomen gerechtvaardigd, want zelfs de hoogste ideeën kunnen aan een volk slechts toegediend worden in een vorm, die aan zijne eigen aard en individualiteit beantwoordt."
– Ivan Franko, Rutheense politicus in Oostenrijk-Hongarije. 1856 – 1916 n. Chr.
Massenelend in Galizien. In: Die Welt. Nummer 3. Jahrgang 1. 18. Juni 1897. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Niemand, die een dozijn of twee der vóór- en naoorlogsche Joodse koloniën in Palestina bezocht heeft, kan falen tot de slotsom te geraken, dat de beweging, welke zulke beschaafde nederzettingen heeft voortgebracht en nog immer voortbrengt, er een is, die het land ten hoogste ten goede strekken zal. (...) Iedere nieuwe kolonie is als een centrum des vooruitgangs.”
– Sir Martin Conway of Allington, Engelse/Britse parlementariër (Conservative). 1856 – 1937 n. Chr.
Conway, W.M. (1923): Palestine and Morocco. Page 253. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De sympathie, die ik jegens het Joodse volk koester, is diepgeworteld — zij is van dien aard, dat men haar een betovering zou kunnen noemen. En mijn eigen ras — het Ierse — bezit menige verwantschap met de Joden. (...) Tegen de vervolgingen in de Balkanstaten bestaat slechts één afdoend geneesmiddel: de stichting eens Jodenstaats: een staat, die eerbied afdwingt en vrees inboezemt. De grootmachten zouden een soort platonisch beschermingscomité in het leven kunnen roepen, maar in de eerste plaats zullen de Joden op zichzelf aangewezen zijn en uit eigen kracht zich tot een grootmacht opwerpen moeten. En is het Joodse volk thans niet reeds een grootmacht in alle kunsten, in de wetenschap, in de letteren, in de literatuur aller natiën? De Jood is de hersenmens, wiens aandeel in het bestuur en de leiding der natiën aanzienlijk is."
– Seoirse Bearnard Ó Seách (George Bernard Shaw), Ierse toneelschrijver. 1856 – 1950 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Page 68. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Wij weten dat [de Joden], twee- à drieduizend jaar her, in wezen veehouders en landbouwers waren, gelijk de Arabieren dat tot op dezen dag zijn. Wij weten ook, dat zij onder David en onder de Makkabeeën krachtige krijgshaftige eigenschappen ontwikkeld hebben. (...) Reeds in den tijd van Christus was de Diaspora — met name het Alexandrijnse Jodenschap — rijker en in hoger aanzien dan de Jeruzalemieten. Zo zou ook in onzen tijd een half-onafhankelijk Joods staatswezen naast een sterke Diaspora kunnen bestaan. In elk geval is het allen — Joden zowel als christenen — tot heil, indien het Joodse proletariaat ergens op aarde onder draaglijke levensomstandigheden gevestigd wordt, alwaar het naar zijne eigen zeden en in overeenstemming met zijne smaakrichting leven kan. Op dezen grond kunnen wij de zionistische beweging niets dan volledig welslagen toewensen."
– Carl Peters, Hannoverse/Duitse kolonialist. 1856 – 1918 n. Chr.
Tägliche Rundschau. In: Die Welt. Nummer 42. Jahrgang 7. 16. August 1903. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Dappere Israëlieten! Door uw heldhaftig gedrag van heden hebt gij u bewezen als ware nakomelingen der aloude Makkabeeën. God heeft het toegelaten, dat gij u ook in de vreedzame strevingen voor de welvaart van Bulgarije onderscheidt!"
– Alexander Joseph of Battenberg, Prince of Bulgaria. 1879 – 1886 n. Chr.
Der ungarische Israelit (1893). 21. Jahrgang. Nr. 28. 20. Dezember 1893. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Het nationaliteitsprincipe vereist de onteigening [der Turken]. Er is ook geen inheemse beschaving in Palestina, die de plaats der Turken zou overnemen kunnen, behalve die der Joden, die Palestina alles gegeven hebben wat ooit waarde gehad heeft op de wereld."
– George Adam Smith, Schots-Indiase theoloog. 1856 – 1942 n. Chr.
Katz, S. (1985): Battleground. Fact and Fantasy in Palestine. Page 116. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Abraham geldt binnen de katholieke mis als onze patriarch, onze voorvader. Het antisemitisme is met deze verheven gedachte, die dit mystieke feit uitdrukt, niet te verenigen. Het is een beweging, waarmede wij christenen geenszins iets van doen mogen hebben. Neen, neen — ik zeg u: het is voor christenen onmogelijk, om aan het antisemitisme deel te hebben. Het is ontoelaatbaar. Door Christus en in Christus zijn wij het geestelijk nageslacht van Abraham. Spiritueel zijn wij [christenen] allen Semieten."
– Pius XI (Achille Ratti), Lombardische/Italiaanse Paus van de Rooms-Katholieke Kerk. 1857 – 1939 n. Chr.
Pope Pius XI (1938): Spiritually, we are Semites. 6th of September 1938. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Is er iemand, die van de meest elementaire gevoelens der menselijkheid en gerechtigheid verstoken is, die dit verbannen volk het recht zou durven ontzeggen, om zijne plaats — met dezelfde rechtvaardiging als andere inheemse elementen — weder in te nemen in een Palestina, waarin de collectieve controle der Europese mogendheden eenieder de bescherming zijner heiligste rechten garanderen zal?"
– Stéphen Pichon, Franse minister BuZa. 1857 – 1933 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 438. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het lijkt mij volkomen gepast om een zionistischen staat rondom Jeruzalem te stichten. (…) Er kan geen vrede zijn, die de moeite waard is, totdat (…) den Joden het bestuur over Palestina gegeven wordt."
– Theodore R. Roosevelt, president van de Verenigde Staten (Republikeins). 1858 – 1919 n. Chr.
Roosevelt, T. R. (1954): The Days of Armageddon. 1900-1914. Page 1372. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Japanse overheid neemt gaarne kennis van het zionistische verlangen naar den opbouw eens nationalen thuizes voor het Joodse volk in Palestina, en zij ziet met sympathieke belangstelling uit naar de verwezenlijking van zulk een verlangen, op den voorgestelden grondslag."
– Chinda Sutemi, Japanse ambassadeur in Duitsland. 1857 – 1929 n. Chr.
World Zionist Organization, Central Zionist Archives, Jerusalem, Copy Z4/2039. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik heb langen tijd gehoopt, dat het mogelijk zijn zou, om zulk een [Balfour]verklaring op te stellen; en thans wordt zij uitgevaardigd in zulke bewoordingen, dat zij op gelijke wijze begroet worden zal, zowel door de Joden, die aan vriendelijke kusten een gelukkig thuis gevonden hebben, als door hen, die reeds lang naar de hervestiging huns rassen in het oude land verlangen."
– Robert Crewe-Milnes, Britse staatssecretaris van Oorlog (Liberal). 1858 – 1945 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Palestina is het Californië van Azië. (...) De koloniën aan het Meer van Tiberias en aan het bovenste uiteinde des Jordaandals gaan met hunne schone, moderne huizen en boombegrensde straten eeuwen vooruit op de raamloze, schaduwloze leemhutten der naburige Arabierendorpen. Wetenschap, bekwaamheid en vlijt zullen de vlakten van Esdralon, het dal van Jizreël, herscheppen tot een betoverend beeld van landschappelijke schoonheid en landbouwkundige weelde, gelijk thans den blik verrukt van dengene, die van Los Angeles naar San Bernardino reist. De Joden brengen hunnen ouden thuisgrond datzelfde optimisme en diezelfde geestdrift tegemoet, die Californië kenmerken. Een treffend voorbeeld daarvan zijn Jaffa en Tel Aviv. (...) Er is op dezen aardbol niets dat zich met het moderne wonder van Tel Aviv laat vergelijken, afgezien van het wonder van zelfvertrouwen en visie dat Los Angeles heet. De moderne molens te Haifa, het elektrisch licht te Tel Aviv, de hydro-elektrische ontwikkeling te Tiberias, de voorzorgsmaatregelen voor drinkwater en gezondheid te Jeruzalem zijn allen bewijs van den Joodsen scherpzin en de Joodse bekwaamheid. Zij laten geen twijfel bestaan aan het uiteindelijke welslagen des plans voor een Joods thuisland."
– Elwood Mead, Amerikaanse landbouwkundige. 1858 – 1939 n. Chr.
Mead, E. (1924): Palästina und Kalifornien. In: Aufbau 1 von 15.5.1924. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"[Den Jood] werd de ware kennis Gods geschonken. Hij gaf haar aan Mozes, den wetgever, die der wereld de eerste Republiek schonk, en wiens wetten, nu reeds meer dan 3300 jaren oud, nog immer den grondslag vormen der rechtsopvatting der beschaafde wereld. (…) Onze Bijbel — door Joden geschreven — wat ware de wereld zonder hem? (…) Het was de Bijbel (...), die de mensen van Europa uit barbaarsheid hief tot den staat der beschaving. (…) En om dit grote Boek, waarin de mensheid hare diepste hopen vond, zijn wij den Joden een onschatbare dank verschuldigd."
- Madison C. Peters, Amerikaanse predikant, acteur en auteur. 1858 – 1918 n. Chr.
Jeffrey, G.R. (2008): Countdown to the Apocalypse. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Niet aan grotere aangeboren geesteskracht, maar veeleer aan de strikte naleving hunner religieuze voorschriften, aan een kuise, spaarzame en gewetensvolle levenswandel danken de Semieten hun financieel overwicht. Indien de christenen zich slechts tot eenzelfde levenswijze zetten wilden, zou geen vrees voor ene Semitische overmacht gerechtvaardigd zijn geweest. (…) Ik heb onder de Joden de medelijdendste, warmhartigste, meest opofferingsgezinde en hoogst denkende karakters gevonden, en onder de christenen de zelfzuchtigste, hartelooste en laagst denkende en handelende wezens leren kennen — zodat ik met diepe afschuw vervuld ben over de bruutheid der Jodenvervolging"
– Philo vom Walde, Silezische/Duitse auteur. 1858 – 1906 n. Chr.
Dr. Bloch's oesterreichische Wochenschrift (1895). Jahrgang 12. Nr. 51. Seite 941. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De beweging tot oprichting eens nationale thuizes voor het Joodse volk in Palestina is er een, die mijne warmste sympathieën draagt, en ik hoop oprecht, dat uw betoog met welslagen bekroond worden moge."
– Lord Alfred Emmott, Engelse/Britse parlementariër (Liberal). 1858 – 1926 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik sympathiseer ten volle met de moedige idee van het zionisme, en wens, dat het zionisme alle hindernissen en tegenspraken, die onvermijdelijk bij elke poging tot vooruitgang opdoemen, overwinnen zal."
– Paul Miljoekov, Russische historicus en politicus. 1859 – 1943 n. Chr.
Russische Schriftsteller über den Zionismus. In: Die Welt. Nummer 35. Jahrgang 6. 29. August 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De meesten [der Palestina-pioniers] zijn jonge mannen, die gewoonlijk in korte kaki-kniebroeken en halsvrije witte hemden rondwandelen, blootshoofds of met Europese petten van stof bekleed. Ook enkele meiden bevinden zich onder hen, met bobkapsels, witte katoenrokken met korte mouwen en hoornen brillen. Velen hunner genoten middelbare- en hogereschoolopleidingen, zodat de arbeiders aan den universiteitsbouw eruitzien gelijk studenten. Zij zijn grotendeels in het bezit ener prachtvollen lichaamsconstitutie en dragen in hun gelaat de uitdrukking der zelfverzekerdste wilskracht. (…) Deze pioniers, en met hen de door dezelfde geest bezielde nieuwe immigranten, hebben deze koloniën met eigen hand opgericht op een bodem, die oorspronkelijk dikwijls moerassig en door malaria geteisterd was, en die tegen ongehoorde prijzen (...) van Arabische bezitters gekocht werd. (…) De pioniers [vertegenwoordigen], ofschoon zij geloven het leven hunner voorvaderen in Palestina te hernieuwen, een geheel nieuw soort synthese tussen den avondlandsen en den oostelijken geest, juist op het meest kritische snijpunt der Europees-Aziatische grens."
– Graham Wallas, Engelse socialist en psycholoog. 1858 – 1932 n. Chr.
Wallas, G. (1924): Palästinapioniere. In: Wiener Morgenzeitung. Nr. 2080, 6. Jahrgang. 3. Dezember 1924. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Het zionisme is het streven der Jodenschap, om op de grondslagen der Joodse geschiedenis en der moderne cultuur een autonoom gemenebest te stichten. De grondbeginselen van het zionisme bevinden zich deels in de gebeden en in de theologische boeken des Joodsen volks, die van de gedachte van het herstel des Joodsen rijks en van Jeruzalem als residentiestad doordrongen zijn. De uitwendige aanzet, die het zionisme tot leven riep, is het antisemitisme, hetwelk gedurende de afgelopen twee decennia in de staten der oude en der nieuwe wereld met bijzondere kracht tot uitdrukking kwam."
– Ivan Troitsky, Russische theoloog. 1858 – 1929 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“De gedachte, om den Joodsen volke een publiekrechtelijk gegarandeerd tehuis in Palestina te bieden, draagt mijne volle sympathie. Met zulk een daad zou het onrecht van twee millennia worden geboet, en de ontplooiing ener door en door Joodse cultuur zou ongetwijfeld een verrijking der wereldcultuur betekenen.”
– Ludwig Quidde, Bremense/Duitse pacifistische politicus. 1858 – 1941 n. Chr.
Das Jüdische Echo. Nr. 41. Seite 648. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: Keizer Wilhelm II was ook een beruchte Jodenhater)
"De grondgedachte [der zionistische beweging] had mij immer geboeid, ja zelfs met sympathie bewogen. (...) Ik ben van overtuiging, dat de vestiging in het Heilige Land door het kapitaalkrachtige en vlijtige Volk Israël den eerstgenoemden tot ongekenden bloei en zegening brengen zal. (...) Het land heeft plaats voor allen. Zorgt gij voor water en schaduw. Ook voor de ingeborene bevolking kunnen de werkzaamheden der koloniën tot aansporend model strekken. Uwe beweging, die ik maar al te goed ken, draagt een gezonde gedachte in zich"
– Wilhelm II von Hohenzollern, koning van Pruisen en Duitse keizer. 1859 – 1941 n. Chr.
Benner, T.H. (2001): Die Strahlen der Krone. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
Steininger, R. (2015): Deutschland und der Nahe Osten. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
Theodor Herzl trifft Wilhelm II. in Jerusalem (1898). [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“Het beleid der regering draagt mijne warmste en onvoorwaardelijke instemming; ik gevoel diepe sympathie voor de zionistische aspiraties.”
William Palmer, Engelse/Britse hoogcommissaris naar Zuid-Afrika (Liberal/Conservative). 1859 – 1942 n. Chr.
[Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“De zionisten zijn naar dit land gekomen, om er in vrede te leven. Het zijn geleerde en beschaafde mensen. Zij koesteren geen grootse ambities en vormen onder elkander een hechte eenheid. Het is noch rechtvaardig, noch menselijk, dat wij dit volk haten of verachten zouden."
– Hussein al-Husayni, Ottoman-Arab mayor of Jerusalem. ??? - 1918 n. Chr.
Pappe, I. (2010): The Rise and Fall of a Palestinian Dynasty: The Husaynis, 1700-1948. Page 141. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het is een verhevene gedachte en een gunstig voorteken, dat de eerste beslissende daad van het zionisme tot de verwezenlijking ener grootsen idee bijdragen moet: de idee ener opleving aller volkeren — ongeacht stand, geloof, of welke andere onderscheiding dan ook. Palestina verschijnt ons, ongeacht ras of religie, als het Heilige Land. Uit dit land gingen die verhevene morele impulsen voort, welke den levensloop der halve wereld tot op dezen dag bepalen. Uit Palestina stroomden die wonderbare invloeden, wier volle draagwijdte het menselijk verstand nauwelijks vatten kan. (...) Het zal de roeping van het zionisme zijn, om Palestina wederom tot een bron van kennis en idealisme te maken — door de stichting van opvoedings- en onderwijsinstellingen, die voor allen toegankelijk zijn, en waardoor de oude waarheden in nieuwe gewaden herleven zullen.”
– George Barnes, Schotse/Britse minister van Pensioenen (Labour). 1859 – 1940 n. Chr.
Jüdische Rundschau (1918): Heft 35. Seite 270. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Indien dit besluit uitgevoerd wordt in den geest der nationale bevrijding en concentratie, die — voor zover ik weet — hunne beweging te allen tijde gekenmerkt heeft, dan zal het een uitgangspunt vormen voor een nieuwe, vruchtbare ontwikkeling in de geschiedenis huns hoogbegaafde rassen. De weerslag, die de Joodse burgers der verscheidene landen tot dusver aan den vooruitgang der algemene beschaving verleenden, zal — gelijk voorheen — voortgezet worden. Doch een deel der moeilijkheden, die zich in bepaalde werelddelen voordoen, doordat aldaar een onevenredig talrijke Joodse bevolking onder de andere natiën leeft, zullen stellig gemakkelijker overwonnen worden en geleidelijk verdwijnen, zodra een herstelde Joodse nationale staat als natuurlijk middelpunt der Joodse belangen in de ganse wereld optreedt. (...) Het internationale socialisme heeft door zijn herhaalde stellingnamen — niet slechts tegen de schaamteloze Jodenvervolgingen in sommige landen, maar ook voor het programma van het zionisme, dat een vrijen, nationalen Joodsen staat nastreeft — zijn standpunt met volstrekte klaarheid uiteengezet."
– Hjalmar Branting, premier van Zweden. 1860 – 1925 n. Chr.
Ein Glückwunschschreiben Brantings an die Zionistische Organisation in Schweden. Wiener Morgenzeitung. Heft 482 vom 27.5.1920. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Alle hinderpalen voor de Joodse kolonisatie en immigratie in Palestina dienen weggenomen te worden, en het Joodse kolonisatiewerk behoort, door internationale rechtsverhoudingen, van de mogelijkheid ener vrije ontwikkeling gewaarborgd te zijn. Derhalve eist ons vredesmanifest een internationale waarborg voor de Joodse vestiging aldaar."
– Piter Jelles Troelstra, Friese/Nederlandse socialistische leider. 1860 – 1930 n. Chr.
P.J. Troelstra über die Judenfrage. In: Das jüdische Echo Vol. 4 (28/12/1917). Nummer 52. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Het is droevig om te moeten aanschouwen, dat de Joodse natie — een volk dat de wereld zóveel schonk — nog immer zó gehaat en vervolgd wordt. Waarom de nieuwe Duitse regering zulk een onbegrijpelijke handelwijze kiest, vermag ik nauwelijks te begrijpen. Het is dwaasheid én een grove dwaling; want de Joden stonden reeds menigmaal bij het graf hunner onderdrukkers. Wat wij moeten zoeken, is het geheim der unieke grootsheid des Joodsen volks. In welken zin, en om welke reden, werden zij het ‘uitverkoren volk’ genoemd? Is het niet om hun onwrikbaar geloof? Zij vereerden een God, wiens naam — dat is: Zijn karakter — hun geopenbaard werd als: ‘Ik zal met u zijn.’ Wat Hij voor hen zou zijn? Zij wisten het niet. Zij vermoedden het slechts. En zij gaven hun leven, hun bezit, hun hoop, op basis dier vermoedens. En immer weer bleken hun vermoedens vergeefs te zijn. Goethe spreekt van de onoverwinnelijke lichtzinnigheid des mensen, die blijft hopen op illusies, ook al misleidden dezen hem twintigmaal. Maar dit is géén lichtzinnigheid. Dit is iets edelers. ‘Al doodde Hij mij, toch zou ik hopen.’ Dát is het laatste, diepste woord van het Joodse nationalisme."
– Rev. Ralph William Inge, Engelse priester en auteur. 1860 – 1954 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 91. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het zionisme wil (...) het volk niet ten dode opgeschreven laten zijn; het gelooft in zijne levensvatbaarheid en koestert de hoop, dat het, na het veiligstellen van zijnen economischen grondslag, een nieuwe ontvouwing zijner krachten bereiken zal. (...) Reeds de wil, om een sinds millennia verdrukten en vervolgden stam opnieuw een bestaansrecht op eigen aardkluit te schenken, verdient de aandacht aller vooroordeellozen."
– Friedrich Naumann, Saksische/Duitse politicus en pastoor. 1860 – 1919 n. Chr.
Naumann, F. (1902): Der Zionismus. In: Die Welt. Nummer 38. Jahrgang 6. 19. September 1902. Seite 10. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Ik zou de Joden het liefst als een zelfstandig volk onder de volkeren zien, opdat zij, in een eigen natiestaat, hunne uitnemende gaven aan de rusteloze ontwikkeling des mensdoms bijdragen kunnen — iets wat, nu zij tussen tegenstrijdige elementen zijn ingesloten, niet altoos mogelijk is. Ofschoon ik anderzijds moet erkennen, dat de volkeren daardoor in hunne structuur een drijvend element, tot op zekere hoogte het zuurdesem des evolutionairen drangs, verliezen zouden — benevens een ontzaglijke arbeidskracht."
– Franz Kranewitter, Oostenrijkse dramaturg. 1860 – 1938 n. Chr.
[Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“In de praktische mogelijkheid der oprichting eens nieuwe Joodse rijks in Palestina wil ik gaarne geloven. Ik hoop, [dat] de Europese regeringen zelf, ondanks hun antagonisme (of beter gezegd, dankzij hun antagonisme), den Joden actieve hulp in de verwezenlijking huns plans bewijzen zullen.”
– Pyotr Yakubovich, Russische dichter en politicus. 1860 – 1911 n. Chr.
Russische Schriftsteller über den Zionismus. In: Die Welt. Nummer 35. Jahrgang 6. 29. August 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"In dit land worden enkele der hoogste staatsambten bekleed door Joden, en wij hebben aan de mensen der Joodse overtuiging veel te danken, aangezien zij de praktijken, gewoonten en het politieke stelsel der beschaving voortgezet hebben. Wij kunnen hen derhalve niet minachten, noch hen behandelen gelijk andere landen dit gedaan hebben. Het zou mij ten zeerste berouwen, indien wij het wél doen zouden."
– Charles Cochrane-Baillie, Britse gouverneur van Queensland en van Bombay. 1860 – 1940 n. Chr.
House of Lords (1920): The Parliamentary Debates. Official Report. Volume 40. Page 1015. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De door de zionisten gestichte chedariem deinzen voor geen enkele Europese school terug. Zij worden ondergebracht in ruime woningen, vol licht en lucht, en voldoen aan alle vereisten der hygiëne. De voortreffelijke leerboeken werden door de zionisten zelve samengesteld, waarbij alle middelen werden aangewend, om de geestelijke ontwikkeling der Joodse jeugd te bevorderen en de kennis der Hebreeuwse taal te verbreiden. Zolang de Joden hunne kinderen in den geest der Joodse religie grootbrengen willen, moet der Joodse taal in de Joodse volksschool een passende plaats worden ingeruimd. De tegenstanders van het zionisme beweren, dat de Joodse taal dood zij. Maar een taal, waarin dagbladen verschijnen, waarin het merendeel der stedelijke Joden hun correspondentie voert, waarin wetenschappelijke verhandelingen en monografieën geschreven worden — zulk een taal kan onmogelijk als dood beschouwd worden. Thans is er in het nederzettingsgebied geen enkele stad, waarin de zionisten niet hun goede scholen gesticht hebben.”
– Prins Esper Oechtomski, Russische dichter en oriëntalist. 1861 – 1921 n. Chr.
Das Organ des Fürsten Uchtomsky gegen die Gegner des Zionismus. In: Die Welt. Nr. 42. Jahrgang 6. 17. Oktober 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“Daar zij geen eigen land bezitten, beschouwen de Joden de ganse wereld als hun thuis, en zij zijn, als het enige waarlijk kosmopolitische volk, overal waar zij komen met welslagen bekroond. Zij zijn het oudste volk, dat reeds vierduizend jaren lang onveranderd gebleven is, terwijl menige andere natie ten onder gegaan is. Naar verhouding hunner grootte heeft geen enkel ander volk zovele grote persoonlijkheden voortgebracht als zij: niet slechts op godsdienstig gebied — Mozes, Jesaja, Jeremia, Paulus — maar ook op alle andere wezenlijke vlakken: wijsbegeerte, toonkunst, maatschappelijke hervorming, staatskunst, koophandel, en, bovenal, het pacifisme."
– Kanzo Uchimura, Japanse evangelistische auteur. 1861 – 1930 n. Chr.
Christian Literature Society of Japan (1992): The Japan Christian Review. Volumes 58-59. Page 114. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik beschouw het Joodse nationalisme als een poging, om de Joodse cultuur en overlevering te bewaren en te verrijken. (...) Ik koester een diepe sympathie voor uwe grootse beweging in het westen Azië's, in de scheppende werkzaamheid des zionisme (...), daar deze een verhevene waarheid belichaamt — de schitterende opschudding eens ontwaakten levens, dat zijn eigen thuisland herontdekken wil. Ja, het ganse denken Azië's dorst naar zijn geestelijk vaderland."
– Rabindranath Tagore, Bengalese/Indiase dichter, auteur en toneelschrijver. 1861 – 1941 n. Chr.
Tagore, Friend of Jews, Zionism, Dies In India (1941). In: The Sentinel. 14 August 1941. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Tepper, A. (2023): Classic Sephardic Judaism, Made in China. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Sinds het Heilige Land door de Romeinen verwoest en het Joodse volk uit zijn voorvaderlijk thuisland verdreven werd, is het getuige geweest van menige gewichtige gebeurtenis der wereldhistorie: de opkomst des islams, de Kruistochten, en het verschijnen van Napoléon in de straten van Jaffa. Doch heden is het Heilige Land getuige der grootste aller historische wendingen: de wederkeer eens aanzienlijken deels des Joodsen volks naar zijn oude thuisland, na eeuwenlange verbanning. (…) Sedert het einde des oorlogs zijn veertigduizend Joodse pioniers uit alle hoeken Europa's naar Palestina geëmigreerd en hebben zich aldaar als landarbeiders gevestigd. Zij leggen moerassen droog, planten bosen, bouwen wegen, bruggen, huizen, scholen, gebedshuizen, en herscheppen de woestenij tot een Eden. Het Heilige Land — de wieg aller grote godsdiensten — zal weldra uit zijn as verrijzen en worden, wat het weleer was ten tijde der grote profeten: een land, vloeiende van melk en honig."
– William Emett Dever, Iers-Amerikaanse burgemeester van Chicago. 1862 – 1929 n. Chr.
Mayor Dever's Kerem Hayesod Proclamation. In: Daily Jewish Coureer. April 15, 1924. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het is (…) van niet gering belang op te merken — en wellicht ook bewonderenswaardig te noemen — hoe een zó hoog percentage der internationale Joden de eigenaardigheid huns rassen en hunner tradities behouden heeft; en gelijk wij thans, in een tijdperk van nieuwe rassenconcentratie, het streven der Polen naar zelfstandigheid waarnemen en verstaan, zo dunkt het mij evenmin onvernunftig, indien men een aanzienlijk deel der hedendaagse Europese Joden tracht te helpen tot een zekere rassenconcentratie op Semitischen bodem te geraken, gans afgezien nog van de culturele betekenis, welke een zodanige kolonisatie met zich voeren zou."
– Johannes Schlaf, Saksische/Duitse toneelschrijver, auteur en vertaler. 1862 – 1941 n. Chr.
Kaufmann, M.W. (1900): Zionisten und Christen. Seite 102. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Ik bewonder en eer het Joodse volk. Ik bewonder de ernstige, verheven kracht hunner kunst — wat toch kan met hunne dichtkunst vergeleken worden? Ik eer hun strijdbaren geest, die erfelijke onwaarheden verwerpt — wie heeft ooit moediger voor de vrijheid gestreden? Een volk, waartoe Heine, Marx, Lassalle behoren, verdient roem en liefde; en inzonderheid de Duitsers, die door den glans dezer namen verlicht werden, zijn hun hunne eeuwige dankbaarheid schuldig."
– Alejandro Sawa, Spaanse auteur, dichter en journalist. 1862 – 1909 n. Chr.
Bahr, H. (2013): Antisemitismus. Ein internationales Interview. Seite 122. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Ik persoonlijk koester het diepste respect voor het Joodse ras. (…) Zij behoren tot de beschaafdste en verlichtste onder de Britse staatsburgers. Er bestaat geen twijfel aan, dat zij een aanzienlijke bijdrage geleverd hebben aan den rijkdom en de welvaart dezes lands."
– Edward Goulding, Anglo-Ierse/Britse parlementariër (Conservative). 1862 – 1936 n. Chr.
UK Parliament (1911): Aliens Bill Volume 24. Debated on Friday 28 April 1911. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“[De Zionisten] zouden hunnen volksgenoten den weg kunnen banen, om een onafhankelijk koninkrijk in het Heilige Land op te richten, gelijk het vóór Christus bestond."
– Henri Lammens, Vlaamse jezuïet en arabist. 1862 – 1937 n. Chr.
Sulaiman, K.A. (1984): Palestine and Modern Arab Poetry. Page 4. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het lot der Joden is een schandaal der geschiedenis. Gelijk het Hellenisme is ook het Jodendom een der diepe bronnen onzer westerse beschaving: het heeft haar zijne Bijbel, zijnen God, zijnen onlesbaren dorst naar gerechtigheid en de lyriek zijner oude profeten, deze tegen de Godheid uitgestoten schreeuw, gegeven. Dat zo’n volk in de loop van achttien eeuwen uitgemoord, mishandeld en over de wereld verstrooid werd gelijk een gemene kudde, dat men daarvan, om Jaurès te citeren, de ‘grote beroofden der wereld’ maakte, tot een ballingschap zonder einde gedoemd en dat hen deze ballingschap als misdaad om nieuwe vervolgingen te rechtvaardigen aangerekend werd, is een ongerechtigheid die reeds sinds vele jaren menig rechtvaardig hart verontwaardigt. Deze gramschap heeft pas in de jongste epoche tot een concreet plan geleid: dezen verdrevenen een thuis teruggeven, een asiel, een vaderland. Daarmee was dan het zionisme geboren.”
– Paul Painlevé, premier van de Franse Republiek. 1863 – 1933 n. Chr.
Corcos, F. (1923): Israël sur la terre biblique. Page 198. [Vanuit het Frans vertaald door C. Nooij].
"Wij waren grondig doordrenkt met de geschiedenis uws rassen in de dagen zijns grootsten roems, toen het die grote literatuur voortbracht, die tot in de laatste dagen dezer oude wereld weerklinken, het menselijk karakter beïnvloeden, kneden en fatsoeneren, en menselijke motieven inspireren en ondersteunen zal — niet slechts voor Joden, maar eveneens voor niet-Joden. Wij hebben haar geabsorbeerd en tot een deel van het edelste in het niet-Joodse karakter gemaakt "
– David Lloyd George, Welsh premier van het Verenigd Koninkrijk. 1863 – 1945 n. Chr.
Millgram, A.E. (1990): Jerusalem Curiosities. Page 259. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joden zijn niet slechts onze voorouders, maar onze broeders. Onze afkomst is gelijk, onze taal is haast gemeenschappelijk, onze vader is ook de hunne. Wij achten het een eer, tot hetzelfde geslacht te behoren. Alles zijn wij het Jodendom verschuldigd: onze leringen ontspringen aan hunne heilige Wet. Onze godsdienst is ermee verwant. Wij beminnen Jeruzalem niet minder dan zij. Wij verlangen oprecht, dat onze verhouding met hen standvastig en altoos vruchtbaar zij. Wij staan elkander bij en hopen van ganser harte, dat God de onderdrukte Joden van de vervolgingen, onder welke zij zuchten, verlossen moge. Wij spreken den vrome wens uit, dat alle Joden verzekerd mogen zijn van vrede en rust — want wij bemerken, hoe oprecht en innig hunne liefde voor ons is."
– Anthony II Peter Arida, maronitische patriarch van Antiochië. 1863 – 1955 n. Chr.
Nisan, M. (2017): Politics and War in Lebanon: Unraveling the Enigma. Page 125. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Armenen overhandigen aan het Joodse volk een uitdrukking hunner sterke sympathie en beste gelukwensen. Wij staan aan den aanvang eens nieuwen tijdperks, waarin de ganse wereld de vrijheid, gelijkheid en broederschap aankondigen en erkennen zal, en waarin het leed, dat uw zwaar vervolgde ras gedurende tweeduizend jaren heeft moeten doorstaan, slechts een trieste herinnering zal zijn. De mensheid zal dergelijke schandalen als de Armeense volkerenmoord niet langer dulden, of zij zal opnieuw, dankzij de bewonderenswaardige wilskracht en den democratischen geest uws volks, tot een plaats van welvaart en licht worden — een ontmoetingsplaats, waar zich de drie godsdiensten en rassen, de Hebreeuw, de Arabier en de Europeaan, harmonieus verenigen zullen. Het onafhankelijke Armenië zal een onoverkomelijk bolwerk vormen tegen een eventuele nieuwe en vijandige aanval op Palestina. Armenië en Palestina, verwant door hun lijden, bewust van hunne culturele opgaven, begroeten elkander en verplichten zich tot een verder gemeenschappelijk broederlijk begrip.
– Mihran Damadian, Armeense auteur, activist en leraar. 1863 – 1945 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 437. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Moge de invloed der Hebreeuwse Universiteit den idealen waardig zijn, die immer en altijd met de stad Jeruzalem verbonden zijn zullen, en moge hare arbeid waardig zijn den hogen geestelijken rang eens volks, dat met zijne diensten voor de wetenschap een betekenisvolle rol gespeeld heeft en een niet onbeduidend aandeel gehad heeft aan het behoud der doeltreffendheid der oudere gebieden der wetenschap, zowel door de bekwaamheid hunner geleerden als door de vrijgevigheid hunner weldoeners"
– Albert Charles Seward, Engelse/Britse rector van Cambridge University. 1863 – 1941 n. Chr.
Zionist Review (1925): Hebrew University Number. Page 133. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Labour erkent in het algemeen de aanspraken der Joden overal ter wereld op de fundamentele rechten van tolerantie, vrijheid van woonplaats en handelsonderneming, en op gelijke burgerschap, welke aan alle inwoners des staatsgebieds ener natie verleend dienen te worden. Verder vertrouwt de partij erop, dat aan het einde des oorlogs een overeenkomst getroffen worde, krachtens welke Palestina in vrijheid gesteld en tot een onder internationaal verdrag staanden staat gemaakt worde, waarheen het Joodse volk wederkeren en zonder inmenging van mensen van andere rassen of religies op zijn eigen wijze verlost worden kan."
– Arthur Henderson, Schotse/Britse parlementariër (Labour). 1863-1935 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik heb (…) de grootheid van het zionisme ondervonden. Ik heb ondervonden, dat het een droom van een gloeiende en betoverende schoonheid is, en dat slechts een grote natie zulke dromen hebben kan. (…) Zodra zij een vaderland verkrijgen, zal hunne natuur zich veel zuiverder uitdrukken kunnen dan thans, nu zij allerhande vreemds opnemen en op die wijze zo nu en dan hun karakter vervagen laten. Eerst dan zal hunne stem helder en met kracht in onze cultuur medeklinken kunnen. Dat zijn de redenen, die mij in het zionisme een grote en edele beweging doen zien. Ik geloof: het is goed voor de Joden en goed voor onze cultuur. (…) Het treurigste vind ik altijd die Joden, die zich schamen om Joden te zijn, die hun grote volk verloochenen, die wellicht zelfs de woorden en gebaren eens anderen volks na-apen willen door zich als Duitsers of Fransen voor te doen. (…) Het is een geluk voor de Joden, dat hunne jonge mensen thans weder leren, zich met trots tot hun Jodendom te bekennen."
– Hermann Bahr, Oostenrijke auteur, toneelschrijver, regisseur en criticus. 1863 – 1934 n. Chr.
Hermann Bahr. In: Die Welt. Nummer 25. Jahrgang 1. 19. November 1897. Seite 25. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“Hartelijk gelukgewenst met de gestadig vorderende organisaties der zionisten en met den opmerkelijken vooruitgang der Joodse nationalistische instellingen die zij in Palestina gesticht hebben.”
– Giichi Tanaka, Japanse premier. 1864 – 1929 n. Chr.
Maruyama, N. (1984): Japan’s Response to the Zionist Movement in the 1920s. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Ik beken mij in het algemeen tot een diepe waardering en grote verering des Joodsen volks, dat altijd en overal een element van vooruitgang en welstand vormt."
– Eleftherios Venizelos, Griekse premier. 1864 – 1936 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 414. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Voor de zionistische poging ter oplossing des algemenen Jodenvraagstuks bestaat bij ons levendige belangstelling. Wij erkennen den hogen ernst der daarop gerichte moeiten uwer nationaalgezinden volksdelen en wensen dezen moeiten in alle onbevangenheid het beste welslagen toe.”
– Michael Mayr, bondskanselier van Oostenrijk. 1864 – 1922 n. Chr.
Deutschösterreich. In: Jüdische Preis. Seite 42. 7. Jahrgang. Nr. 6. 18. Februar 1921. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Het denkbeeld der stichting eens Joodsen Staats bestaat reeds sinds mensenheugenis… Er bevinden zich verscheidene hoofdstukken en verzen hieromtrent in de heilige Thora. (…) In het algemeen geloof ik, dat de broederschap en verbondenheid tussen Joden en Arabieren hoogst natuurlijk en wenselijk is. Zijn wij niet waarlijk broeders — nauw verbonden in afkomst, geest, godsdienst en taal, en ook in zekeren zin in onze geschiedenis? (…) Voor afzonderlijke Joden moeten de poorten des lands hoe dan ook geopend blijven, zonder inmenging."
– Ruhi al-Khalidi, Arabische politicus in het Osmaanse Rijk. 1864 – 1913 n. Chr.
Gribetz, J.M.: Arab–Zionist Conversations in Late Ottoman Jerusalem. In: Ordinary Jerusalem, 1840-1940. Page 305-329. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Het sentiment, om het thuisland weder te bezitten, zal overal een bron des troosts voor de Joden zijn. (…) De Joden hebben het land hunner vaderen lief, en ik hoop, dat hun nationalisme hen niet vergeten laten zal, dat zij meer zijn dan louter nationalisten. Zij zijn — méér dan anderen — met alle volkeren verbonden. (…) Ik geloof in de Joodse idealen en wens hun succes toe."
– Philip Snowden, Engelse/Britse minister van Financiën. 1864 – 1937 n. Chr.
Ein englischer Arbeitervertreter über die jüdische Palästina-Arbeit. In: Wiener Morgenzeitung Vol. 5. Heft 1489 (6.4.1923). [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“Wij wensen dat de Arabische landen den Arabieren, Armenië den Armeniërs, en Judea den Joden toebehore. (…) Het betekent waarlijk niet de geboorte ener natie, want het Joodse volk heeft door de eeuwen heen — ondanks onderdrukking en knechting — gelijk nauwelijks een ander volk zijn nationaal bewustzijn bewaard; indien het echter niet ook de geboorte eens volks is, zo is het toch, zoals ik meen te mogen zeggen, de wedergeboorte ener natie."
– Lord Robert Cecil, Engelse/Britse parlementariër (Conservative). 1864 – 1958 n. Chr.
George H. Doran Company (1918): Great Britain, Palestine and the Jews. Page 89. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik word zenuwachtig, wanneer ik het woord ‘antisemitisme’ hoor. Zulk een hoeveelheid mensennederigheid en -verwording, in één begrip samengevat, slaat mij met stomheid en doet mij beven van verontwaardiging. De rust keert pas in mij weder, wanneer ik mij voorhoud, dat wij te doen hebben met de onbeschaafde stuiptrekking ener afstervende mensheidstijd."
– Karl Friedrich Henckell, Hannoveraanse/Duitse auteur, dichter en uitgever. 1864 – 1929 n. Chr.
Moleschott, J. (1894): Antisemiten-Hammer. Stimmen der Zeit über Judenthum und Antisemitismus. Seite 525. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Wat de uitkomst hunner tegenwoordigheid betreft in dat gedeelte van Palestina, waarin zij hoofdzakelijk woonachtig zijn, moeten diegenen onder ons, die die Joodse nederzettingen met eigen ogen aanschouwd hebben, erkennen, dat zij de vervulling zijn ener oude profetie: dat ‘de woestijn bloeien zal als een lelie.’ (…) Hun hoop was, dat dit volk, dat ongeveer zestien en een half miljoen zielen telt, op één enkele plaats op aarde een eigen sfeer verkrijgen zou, alwaar het aantonen kon, waartoe het in staat is; alwaar het meester zijns eigen lots en zijner aangelegenheden zijn mocht; en alwaar een centrum des Joodsen levens, der Joodsen cultuur en des Joodsen invloeds voor de gehele wereld ontstaan kan."
– Cosmo Gordon Lang, Schotse anglicaanse aartsbisschop van York en Canterbury. 1864 – 1945 n. Chr.
UK Parliament (1939): Volume 113. Debated on Tuesday 23 May 1939. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het is onmogelijk voor eenieder, die de diensten des Hebreeuwsen volks bestudeerd heeft, om zich aan het geloof te onttrekken, dat het eenmaal in zijn historisch thuisland hersteld worden zal en aldaar een nieuwe, nog grotere fase zijner bijdragen tot de verheffing der mensheid betreden zal."
– Warren G. Harding, president van de Verenigde Staten. 1865– 1923 n. Chr.
U.S. Government Printing Office (1922): Congressional Record. Page 9814. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik heb de zionistische beweging, vóórdat ik in enkele oosterse staten rondzien mocht, met grote scepsis beoordeeld. Thans echter kan ik haar, uit overtuiging, het allerbeste succes toewensen. Bijzondere omstandigheden hebben mij met vooraanstaande zionisten in aanraking gebracht; ik twijfel er niet langer aan, dat hun doel verwezenlijkt worden zal. De bezieling, waarmede jonge Joden, die in Duitsland den landbouw geleerd hebben, naar Palestina trokken, heeft mij van bewondering vervuld."
– Philipp Scheidemann, Hessische kanselier van het Duitse Keizerrijk. 1865 – 1939 n. Chr.
[Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Neemt mijne hartelijke gelukwensen aan bij het bereiken uws duizend jaar oude strevens. Ik heb met grote belangstelling den vooruitgang uwer beweging gevolgd.”
– Kosai Uchida, premier van het Japanse Keizerrijk 1865 – 1936 n. Chr.
Maruyama, N. (1984): Japan’s Response to the Zionist Movement in the 1920s. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
''Indien de Joden geloven, dat ze hunnen lotstoestand verlichten kunnen, door naar het land hunner vaderen weder te keren, dan dient men dit als een humanitair vraagstuk te beschouwen. Wij zullen nimmer vergeten, dat wij zonder het Jodendom eenvoudigweg niet geweest waren.''
– Rafael Merry del Val, Spaans-Britse rooms-katholieke kardinaal. 1865 – 1930 n. Chr.
NY Times (1985): Vatican Ties Would Solve None of Israel's Problems. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“De heroprichting eens Joodsen stamlands acht ik van nut voor de versterking des Joodsen nationalen gevoels. Het bewustzijn, een moederland te bezitten, werkt verzoenend op de volksgenoten in den vreemde. Daarbij komt nog de steun aan het moederland zelve.”
– Heinrich von Schullern zu Schrattenhofen, Duits-Oostenrijkse auteur en legerarts. 1865 – 1955 n. Chr.
Zur Judenfrage. In: Neue jüdische Monatshefte. Heft 10. 25/02/19. Page 279. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Uit den grond mijns harten sympathiseer ik met de zionistische beweging als protest tegen het schandelijke gedrag der eigentijdse beschaafde kringen, zowel in Rusland als in West-Europa, jegens de Joden. De zionistische beweging wekt mijne sympathie reeds daarom, omdat ik er de openbaring ener hogen idee in zie. (…) De Jodenstaat zou het eerste staatsorganisme zijn, dat door den wil des mensen gesticht is, en zijn welslagen zou derhalve de intrede ener nieuwen tijd in de wereldgeschiedenis betekenen."
– Mikhail Tugan-Baranovsky, Oekraïense politicus en auteur. 1865 – 1919 n. Chr.
Maxim Gorkij und Tugan Baranowsky über den Zionismus. In: Die Welt. Nummer 10. Jahrgang 6. 7. März. 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Als landbouwhervormer interesseert mij allereerst de koloniale zijde uwer [zionistische] beweging. (…) Het is mij klaar, dat gedisciplineerde mensen, die door de bezieling voor een hoog doel worden voortgestuwd, ook te midden der teleurstellingen en ontberingen der eerste jaren – en wellicht der eerste decennia – juist in Palestina veel tot stand brengen kunnen. Ook al zouden andere tijdsomstandigheden andere verwezenlijkingsvormen vereisen, de grondwaarheid der landbouwhervorming is door geen enkel erkend leider eens volks zo zuiver en consequent vertegenwoordigd geweest als door den machtigen leidsman des Exodus."
– Adolf Damaschke, Brandenburgse/Duitse landbouwhervormer en pedagoog. 1865 – 1935 n. Chr.
Kaufmann, M.W. (1900): Zionisten und Christen. Page 36. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De zionistische inspanningen zijn ons sympathiek, ware het alleen reeds omdat hun doel de stichting eens vrijen en onafhankelijken gemenebests vormt. Doch wij sympathiseren met deze beweging tevens, omdat onze inspanningen en wensen aan gelijke gronden ontspringen. De motieven van het zionisme zijn edel en zuiver, daar zij hunnen oorsprong vinden in de meest verhevene gevoelens des mensen, in de liefde tot den vaderlijken bodem."
– Ernest Breiter, Poolse politicus in Oostenrijk-Hongarije en in de West-Oekraïense Volksrepubliek. 1865 – 1935 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Eine Sammlung von Urteilen hervorragender Persönlichkeiten aller Länder. Page 40. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"En thans kunnen wij spreken over de Hebreeën, een Semitisch volk, dat in zijnen eigen tijd wellicht minder gewicht bezat dan in zijnen invloed op de latere geschiedenis der wereld. Lang vóór het jaar duizend vóór Christus waren zij in Judea gevestigd, en hunne hoofdstad werd later Jeruzalem. (…) Hunne betekenis voor de wereld lag daarin, dat zij een geschreven literatuur voortgebracht hebben: een wereldgeschiedenis, een verzameling wetten, kronieken, psalmen, spreuken, gedichten, vertellingen en politieke verklaringen, welke ten slotte onder de christenen bekend werd als het Oude Testament, de Hebreeuwse Bijbel. (…) De Joden waren iets nieuws onder de zon: een volk zonder koning en thans zonder tempel, bijeen en krachtig gehouden, gevormd uit heterogene elementen, door niets dan de macht des geschreven woords. (…) [Joodse] mensen zijn rijk, begaafd en machtig genoeg, om zichzelf te redden. (…) Wat toch zou de Joden weerhouden, om Palestina weder te bezitten en een waarlijk Judea te doen herleven?"
– H. G. Wells, Engelse auteur. 1866 – 1946 n. Chr.
Wells, H.G. (1922): A Short History of the World. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Jewish Telegraphic Agency (2012): When the Comic Stops Laughing. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Kobler, F. (1856): The Vision Was There. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ofschoon hun staat vernietigd was, had het Joodse ras zelf overleefd, en zo ook zijne nationale geest. (...) Ik wil u verzekeren van mijne oprechte sympathie voor deze [zionistische] beweging, die tot de geweldigste onder de hedendaagse stromingen gerekend worden mag. Alle vrienden der democratie kunnen niet anders dan deze beweging, welke streeft naar het herstel ener wonderlijke en historische natie, die zóveel aan de beschavingen der wereld bijgedragen heeft en die met recht een plaats binnen de familie der volkeren verdient, van ganser harte steunen en met geestdrift begroeten."
– Sun Yat-sen, president van de Republiek China. 1866 – 1925 n. Chr.
Gao, B. (2013): Shanghai Sanctuary. Page 15. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Xun, Z. (2013): Chinese Perceptions of the Jews' and Judaism. Page 57. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Arabische bevolking kan, en zal, de rijkdommen des Palestijnsen bodems niet benutten. Dit wordt door niemand, die het land met eigen ogen aanschouwd heeft, betwist. De totale bevolking van Palestina is thans (...) geringer dan die van Galilea ten tijde van Christus. (...) Doch de Joodse inwijking brengt hierin kentering. De sinaasappelhandel van Jaffa en de wijncultuur zijn, in hoofdzaak, het gevolg der oudere Joodse nederzettingen en landbouwscholen. Aan de jongere koloniën heeft men de invoering der landbouwmachines, de bebossing, het begin van wetenschappelijke bemesting, de ontwikkeling van irrigatiestelsels en van landbouwkundige coöperatie te danken. Palestina biedt niet slechts ruimte aan honderdduizenden Joden — het roept veeleer om meer arbeidskracht en meerdere bekwaamheid."
– Ramsay MacDonald, Schotse premier van het Verenigd Koninkrijk. 1866 – 1937 n. Chr.
Keleman, P. (1996): Zionism and the British Labour Party. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Wat mij waarlijk overrompelt, is de geestelijken toestand des tijds – in Italië zowel als daarbuiten – de onwaarachtigheid, de boosheid en de stompzinnigheid, waarin wij, schier zonder uitzondering, verzonken zijn. (...) En dan die kille beroving en vervolging der Joden – onze medeburgers, onze makkers, onze vrienden – die voor Italië gewerkt hebben, en het niet minder liefhadden dan wij zelve."
– Bernedotto Croce, Italiaanse Minister van Openbaar Onderwijs. 1866 – 1952 n. Chr.
Faraone, R. (2003): Giovanni Gentile e la "questione ebraica". Page 25. [Vanuit het Italiaans vertaald door C. Nooij].
"Voor hen, dien het behoud der nationale eigenaardigheid eens volks ter harte gaat, was het een droeve gewaarwording, te moeten aanschouwen, hoe de grote Joodse natie, eeuwenlang over den gansen aardbol verstrooid, zonder een vast middelpunt leefde op het grondgebied, dat haar als nationaal thuis geboren deed worden – een land, waaraan zij, ondanks de diaspora, met fierheid bleven denken en waaraan zij hunnen vurigen hoop verbonden."
– James O’Grady, Ierse/Britse gouverneur van Tasmania en van de Falkland Islands. 1866 – 1934 n. Chr.
Balfour über den Zionismus und die Zukunft Palästinas. In: Wiener Morgenzeitung. Nr. 537 vom 21. Juli 1920. Seite 3. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Ten tijde van den Boerenoorlog behoorden de Joden ongetwijfeld tot de trouwste en betrouwbaarste mannen in dienst des lands; en in de wording van Zuid-Afrika hebben zij immer hunne volle bijdrage geleverd en hunnen gansen last gedragen. In het nationalisme, in de broederliefde, in den afkeer van onderdrukking, stonden Jood en Afrikaander steeds schouder aan schouder."
– Barry Hertzog, Afrikaner premier van Zuid-Afrika. 1866 – 1942 n. Chr.
United Party of South Africa (1945): A Guide to Politics for Young and Old. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"[Wij hopen], dat de eerste Hebreeuwse universiteit niet louter een middelpunt der wetenschap en des onderwijzes wezen zal, maar tevens een wieg der waarheid, des vredes en der solidariteit.”
– Vasil Zlatarski, Bulgaarse historicus. 1866 – 1935 n. Chr.
Universitätsfeiern. In Sofia. In: Wiener Morgenzeitung. Nr. 2205 vom 10. April 1923. Seite 3. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De zegepraal der zionistische idee vormt het keerpunt in de vervulling eens ideaals, dat mij ten diepste aan het harte ligt: de herlevende opstanding des Oriënts. Het is het doel van het zionisme, om den fakkel des geestes te dragen, die het Oosten met zijn schijnsel verlichten zal.”
– Ahmad Zaki Pasha, Egyptische generaalsecretaris van het kabinet. 1867 – 1934 n. Chr.
Küntzel, M. (2008): Jihad and Jew-Hatred. In: New York Times. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het is een merkwaardig en tevens gevaarlijk verschijnsel, dat het antisemitisme zich meent te kunnen rechtvaardigen uit hoofde ener vermeende economische noodzakelijkheid. (…) Men kan het beschouwen als een klassenstrijd – een verbitterde opstand der onsuccesvolle handeldrijvende en nijverheidsoefenende kringen tegen den Jood, die het geheim der koopmanschap en des bedrijfskunsts weetachtig geworden is."
– Ernest Dimnet, Franse priester en auteur. 1866 – 1954 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De parel van Zion was geworden tot een drekhoop, tot één der armste steden, waar het vuil op sommige plaatsen dozijnen voeten hoog lag. Het land, vloeiende van melk en honing, was een woestijn geworden onder de eeuwenlange Turkse heerschappij, doch in den loop van nog geen halve eeuw is daar grote verandering in gekomen. Bomen zijn geplant om het wegspoelen der aarde te verhinderen, en om in de moerassige streken van het dal Jizreël het water te absorberen. En daar, waar gebrek aan water is, worden putten geboord voor besproeiing. Er is met ongelofelijke inspanning gewerkt om Palestina tot het land te maken van belofte en toekomst. Streken waar de grond zo kaal en verzilt is, dat een schaap of geit zich er niet voeden kan, werden door irrigatie en moderne landbouwtechniek herschapen tot bloeiende plantages en landbouwgronden. Doch die landbouw neemt slechts een vijfde der Joodse bevolking in beslag, de overigen zijn in de handel of industrie. Waar een goede kwart eeuw geleden nog geen enkele fabriek in Palestina te vinden was, heeft men nu bloeiende diamantslijperijen, leer- en textielfabrieken."
– Johannes de Heer, Nederlandse evangelist. 1866 – 1961 n. Chr.
Heer, J. de (1947): Wat de Schrift zegt van het Joodsche vraagstuk. Pagina 111.
"[Wij betuigen] onze erkentenis jegens de verdienstelijkheden des nieuwen Joodsen gemenebests in Palestina. (…) [Het zionisme], dat gefundeerd is op arbeid, op socialistische herordening en internationale solidariteit, verdient de ondersteuning aller ware socialisten. [Ik bespeur] daarin grootse verwezenlijkingen en verreikende toekomstmogelijkheden."
– Emile Vandervelde, Vlaamse socialistische politicus. 1866 – 1938 n. Chr.
Jewish Telegraphic Agency (1928): Leaders of Socialist International Create Pro-palestine Committee. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Als mens, als christen en als priester ben ik diep bedroefd over de hetze, die jegens een ganse natie ontketend werd. Ons oordeel over de Joden is oppervlakkig en kortzichtig. Doch ik ken het Jodendom uit eigen aanschouwing. (…) Het Joodse proletariaat, de handwerkslieden en alle lagen, waaruit het volk zich vormt, zijn beminnelijke, redelijke, arbeidlievende en bescheidene mensen, die overal de edelste gevoelens opwekken. Al zijn zij veelal ongeschoold, zij zijn geenszins onwetend. Integendeel – zij verbazen eenieder door hunne scherpe begaafdheid en hunne verbazende ontvankelijkheid voor hogere cultuur.”
– Grigory Spiridonovich Petrov, Russische priester. 1866 – 1925 n. Chr.
Ein russicher Priester über den Zionismus. In: Die Welt. 6. Jahrgang. Nr. 51 vom 19. Dezember 1902. Page 2. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"De Joodse koloniën in Palestina, alle ontstaan in den loop der laatste veertig jaren, zijn de enige lichtpunten in een land, dat door het Turkse wanbeheer in een woestenij herschapen werd. De mogelijkheden, die Palestina biedt, zijn onbegrensd; de eerste stap naar welslagen bestaat daarin, dat het Joodse volk weder wortelen schiete op zijnen eigen bodem als heer in eigen huis; om een oud woord te bezigen: dat ‘het land zonder volk den volk zonder land gegeven worde.’ (…) Het was waarlijk verheugend, om steden en dorpen als Lod, Petach-Tikva en Tel-Aviv, de sinaasappelgaarden en wijnbergen van Risjon-Letsion en de vijgen- en olijfgaarden van Rechovot te zien opbloeien. Alles getuigde ervan, dat Joodse hoofden, Joodse arbeid en Joodse schatten met mildheid en edel opzet aangewend zijn, sedert ik dit bekoorlijk landje voor het laatst aanschouwde."
– John Henry Patterson, Anglo-Ierse bevelhebber van het Joodse Legioen. 1867 – 1947 n. Chr.
Israelitisches Familienblatt. Nr. 5 vom 1. Februar 1923. Page 3. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Maakt van Palestina een geestelijk middelpunt, een baken der Joodse geleerdheid; doet den geestelijken luister des ouden volks herleven, dat van nature een diepe affiniteit tot het religieuze bezit. In wezen is het zonder gewichtigheid, hoeveel land de Joden bezitten of hoeveel politieke macht hun toevallen moge. Wat doet grootte ter zake? Athene en de andere Griekse staten waren naar gebied gering, en toch schonken zij de mensheid niet slechts hare grootste culturen, maar ook de verheven politieke verhandelingen van een Plato. In kleine staten kunnen de beginselen der economie, der sociologie en der staatskunst inniger en wetenschappelijker uitgewerkt worden. Wat doet grootte ter zake? De Joden kunnen de wereld op den rand haars stoels doen zitten en haar aanmanen, om kennis te nemen van de wonderbare opstanding van Palestina – een der merkwaardigste verschijnselen onzer hedendaagse geschiedenis.”
– George W. Russell, Ierse nationalistische auteur, schilder en dichter. 1867 – 1935 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 440. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Toen ik Duitsland verliet waren er bijna twee miljoen krijgsgevangenen in het Keizerrijk, van wie ongeveer tienduizend Russische officieren waren, negenduizend Franse officieren en duizend Britse officieren. Over het algemeen vonden onze inspecteurs de ziekenhuizen, waarin de krijgsgevangenen lagen, in zulk een goeden toestand als verwacht worden kon. Ik denk dat het ermee te maken heeft dat zoveel artsen in Duitsland Joden zijn. Mensen van het Joodse ras zijn mensen met zachte instincten.”
"Toen ik Duitsland verliet, bevonden zich in het Keizerrijk nagenoeg twee millioen krijgsgevangenen, waaronder ongeveer tienduizend Russische officieren, negenduizend Franse en duizend Britse. In het algemeen troffen onze inspecteurs de hospitalen, waarin deze gevangenen verpleegd werden, in zodanig goeden toestand aan als men in redelijkheid verwachten mocht. Ik meen dat zulks mede toe te schrijven is aan het feit, dat in Duitsland een grote schare geneesheren van Joodsen bloede is. De mensen van het Joodse ras zijn doorgaans van zachte instincten doordrongen."
– James W. Gerard, Amerikaanse advocaat en diplomaat. 1867 – 1951 n. Chr.
Gerard, J. W. (2003): My Four Years in Germany. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Het volk, dat Maimonides schonk aan de wetenschap der Middeleeuwen, en dat den steunpilaar vormde van alle industrieën en den gehelen handel in Spanje, verliet ons land massaal [in het rampjaar 1492]. Spanje, verleid door zijne buitengewone levendigheid, sneed zichzelven de aderen door, enkel en alleen om aan het groeiende fanatisme toe te geven, in de dwaze waan, dat het zulk een verlies zonder gevaar dragen kon. (…) Toen overviel ons het verval... de bevolking kromp van dertig millioen tot zeven millioen zielen, in slechts twee eeuwen tijd. De verdrijving der Joden en Moren door religieuze onverdraagzaamheid, de onophoudelijke oorlogen in den vreemde, de uittocht naar Amerika in den waan, rijkdom zonder arbeid te vinden, de honger, het gemis aan sanitaire voorzieningen en de verwaarlozing des landbouws, dit alles leidde tot ene schielijke ontvolking des lands."
– Vicente Blasco Ibáñez, Spaanse auteur, journalist en politicus. 1867 – 1928 n. Chr.
Ibáñez, V.B. (1909): Shadow of the Cathedral. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Arabische bevolking vertoont sedert 1920 een merkwaardige toename, en heeft in niet onbelangrijke mate deel aan den stijging der welvaart van Palestina. (…) Inzonderheid hebben de Arabieren geprofiteerd van sociale dienstverleningen, welke zonder de uit de Joodse gemeenschap voortvloeiende inkomsten nimmer op zulk een schaal aanwezig zouden geweest zijn. (…) De Arabische bewering, dat de Joden een te grote proportie des goede lands verkregen hebben, is onjuist. Veel van het thans met sinaasappelboomgaarden bezette land bestond vóór den aankoop uit onbebouwde zandduinen of moerassige gronden. (…) De Joden van Palestina zijn in niet mindere mate dan eender welke georganiseerde en geschoolde gemeenschap in Europa bekwaam, om over zichzelven te regeren."
– William Peel, Engelse/Britse parlementariër (Conservative). 1867 – 1937 n. Chr.
Palestine Royal Commission (1937): Peel Commission Report 1937. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het oude Palestina moet door de denkbeelden der zionisten tot nieuw leven gewekt worden. Groots zijn hunne voornemens, en indien zij slechts het tiende deel dier plannen verwezenlijken, zullen zij niet alleen den Joodsen volke, maar in de allereerste plaats der inlandse bevolking van Palestina den allergrootsten dienst bewijzen. (…) De brandpunten des waren Joodsen wezens, der Hebreeuwsen cultuur, zijn in West-Europa reeds sedert lang verdwenen, en ook hare haarden in Oost-Europa zijn thans aan den ondergang prijsgegeven. Wat zal er van het Joodse volk worden, indien het ook deze laatste plekken, waarin zijn karakter wortelde, verlaten moet? Dat het tot op den huidigen dag als volk behouden bleef, heeft het uitsluitend aan de Thora te danken. Indien het op den bodem zijner vaderen opnieuw wortel schieten, en aldaar een nieuw cultureel centrum, zijn waarachtig nationaal tehuis, oprichten wil, dan moet het daarbij de Thora tot grondslag nemen. (…) Heden ten dage beschikt het Joodse volk over ontelbare schrijvers, politici en geleerden, en oefent het een machtigen invloed in het wereldgebeuren uit; doch stukje bij beetje verliest het zijn nationaal karakter en zal het dit over enkele generaties geheel hebben ingeboet, indien het niet slaagt om in Palestina een vast en gewaarborgd toevluchtsoord voor zijn volksaard tot stand te brengen."
– Alois Musil, Moravische/Tsjechoslowaakse oriëntalist. 1868 – 1944 n. Chr.
Die Sicherung der Ernährung Jerusalems. In: Wiener Morgenzeitung, Heft 827, 3. Jahrgang. 17. Mai 1921. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"[De Joden] genieten een overmacht op de terreinen van het drama, de geneeskunst, den handel – en inzonderheid de financiën –, de metafysica, de toonkunst, de dichtkunst, de taalwetenschap en zelfs het schaakspel. (…) De Jood streeft voortdurend, ja onvermoeid, naar maatschappelijke verheffing. De Joodse arbeider zou liever zelf honger lijden, opdat zijne kinderen gevoed en gekleed zijn, en onderwijs ontvangen op het hoogste peil. Tijdens mijne waarnemingen in de scholen verbaasde het mij telkens opnieuw, hoezeer de Joodse kinderen uitmuntten in vlugheid van geest boven hun niet-Joodse makkers."
– John Foster Fraser, Schotse reisauteur. 1868 – 1936 n. Chr.
Fraser, J.F. (1915): The Conquering Jew. Page 37. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Gelijk ik zelve Joodsche korpsbroeders gekend heb, die – en zulks is eveneens de algemene indruk binnen mijne eenheid – tot de besten behoorden, zo ken ik genoeg jonge Israëlitische Duitsers, die tegenover den vijand, alsook in geestelijken zin, overtuigend bewezen hebben, dat zij niet minder goede Duitsers zijn dan eender welke volbloed-Germaan. Zulke krachten uit onzen kring te verbannen, is een ongerechtigheid (...) – ja zelfs een dwaasheid."
– Walter Bloem, Rijnlandse/Duitse auteur. 1868 – 1951 n. Chr.
Im deutschen Reich - Walter Bloem und die Judenfrage. In: Im Deutschen Reich. Vol. 27. Heft 9 vom September 1921. Page 271. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Mij is (...) – dat zeg ik zonder omwegen – het in zijn lijden grootse Joodse volk diep sympathiek. Ik buig in eerbied voor de macht zijner door eeuwenlange ongerechtigheid gemartelde ziel, die, ook al afgemat, immer weer vurig en koen naar vrijheid dorst. Goed, vurig bloed stroomt in de aderen uws volks. (...) Ik bewonder de geestelijke standvastigheid der Joodse natie, haar manhaftig idealisme, haar onoverwinnelijk geloof in de zege des goeds over het kwaad, in de mogelijkheid van geluk op aarde. De Joden – die oude, sterke zuurdesem der mensheid – hebben altijd hunnen geest verheven, edele en rusteloze denkbeelden de wereld in gebracht, en anderen aangevuurd, om naar fijnere waarden op zoek te gaan."
– Maxim Gorky, Russische auteur. 1868 – 1936 n. Chr.
Maxim Gorkij und Tugan Baranowsky über den Zionismus. In: Die Welt. Nummer 10. Jahrgang 6. 7. März. 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"'t Is mij een bron van ergernis, dat hypocrieten en kortzichtigen de jonge, wonderbaarlijke Joodse natie niet den ere bewijzen, die haar toekomt… Alleen de Joden zijn bij machte, dit land [Palestina], dat zich op het kruispunt der volkeren bevindt, tot nieuw leven op te wekken… Van ganser harte wens ik, dat Israël Palestina bezitten moge, opdat het des te beter in staat zij, zijne roeping te vervullen: om de mensheid te verbinden, zijne taak als volk Gods te volbrengen, en de heilige plaatsen te waken en te beschermen.”
– Paul Claudel, Franse katholieke dichter, diplomaat en dramaturg. 1868 – 1955 n. Chr.
Sisters of Our Lady of Sion: Jewish-Christian Dialogue. SIDIC Periodical. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het is geen ijdele droom, indien men veronderstelt, dat tegen het einde der komende mensengeneratie het herboren Zion een staat zijn zal, die – zij het slechts een uitgesproken minderheid des gansen Joodsen rassen omvat – niettemin een tot twee millioen zielen tellen zal, en een waarachtig nationaal volk vormen zal, met een eigen, kenmerkende plattelands- en stadscultuur, eigene centra der kunst en wetenschap, een natie, die als een unieke schakel tussen Oost en West zal fungeren."
– James Louis Garvin, Engelse journalist en auteur. 1868 – 1947 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 254. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik betuig u mijne welwillende ondersteuning bij de viering der aanvaarding des Mandaats over Palestina als Joods-nationaal Tehuis door Groot-Brittannië. Gaarne erken ik, dat de aspiraties des Joodsen volks – welke reeds de vurige sympathie mijns overleden vaders, Neville Chamberlain, in hoge mate wekten – thans tot vervulling gekomen zijn, en ik wens u ten volle het hoogste gedijen uwer edele onderneming."
– Neville Chamberlain, Engelse premier van het Verenigd Koninkrijk. 1869 – 1940 n. Chr.
Wiener Morgenzeitung. Volume 2. Heft 537 des 21.7.1920. Page 3. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Het land [Palestina] is thans reeds in aanzienlijke mate Joods. Het zal u toebehoren, en het moet u toebehoren; dit is slechts een kwestie des tijds. Wacht slechts, totdat aldaar een half miljoen Joden gevestigd zijn."
– Vittorio Emanuele III di Savoia, koning van Italië. 1869 – 1947 n. Chr.
Avineri, S. (2013): Herzl. Theodor Herzl and the Foundation of the Jewish State. Page 252. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het staat buiten kijf, dat Israël als natie ten volle hersteld worden zal, en dat de Joden wederom het begunstigde volk Gods wezen zullen. De ijverige arbeid van het zionisme is niet minder dan de vervulling ener profetie. Het zionisme vormt een der treden binnen het groots goddelijk program."
– Joseph Rutherford, Amerikaanse oprichter van de Jehova's Getuigen. 1869 – 1942 n. Chr.
Rutherford, J. (1921): Zionism Certain to Succeed. In: The Golden Age. 1921 Easter. Page 369-382. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Die Duitsers, die een scheiding maken tussen ‘volks’ en ‘Joods’, en niet tussen zus of zo geaarde Joden en zus of zo geaarde Duitsers, doen er goed aan zichzelven eens in den spiegel aan te zien en zich te herinneren, hoeveel goeds en verdienstelijks opgeleide Joden reeds voor het geestelijke Duitsland verricht hebben, en hoeveel anderzijds door ‘volksgenoten’ is verdorven of liefdeloos vernietigd."
– Hans Pfitzner, Saksische/Duitse componist. 1869 – 1949 n. Chr.
Konflikt der Kulture. In: Bayerische Israelitische Gemeindezeitung. Jahrgang 6. Heft 12 vom 15.6.1930. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Ik koester een levendige belangstelling voor het werk der zionistische organisatie in Palestina, en het verheugde mij ten zeerste, de vooruitgang dezes werks van nabij volgen te mogen. De organisatie verricht werk van hogen ernst en waarde. Bijzonder trof mij de grondige wetenschappelijke methode, waarmee de landbouwkundige opleiding en organisatie geschiedt. Het systeem der opleidingsboerderijen vertoont sterke gelijkenis met dat, hetwelk in Nieuw-Zeeland en Australië wordt toegepast. Mijne aandacht werd in het bijzonder getrokken door de opmerkelijke successen der landbouwschool te Nachalal. Deze thans nog zeventienjarige jonge dochters zullen hunne toekomstige echtgenoten eens een waardevollen steun blijken te zijn. Ik geloof, dat de zionistische kolonisten in Palestina in menig opzicht als waardevolle en trouwe bemiddelaars tussen het Westen en het Oosten zullen optreden, en dat zij in zekeren zin een levend verband vormen zullen tussen de grote Oosterse en Westerse volkeren dezer aarde."
– Sir James Parr, Nieuw-Zeelandse hoogcommissaris te Londen. 1869 – 1941 n. Chr.
Der Oberkommissar von Neuseeland über die Entwicklung Palästinas. In: Wiener Morgenzeitung. Nr. 8025 vom 1. August 1927. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Mijne houding jegens de Joden is er een van innige sympathie. Ik voel mij sterk tot de Joden aangetrokken. (…) Zij bezitten een wonderlijken geest van samenhang: waar men ook Joden aantreft, heerst onder hen een ware geest van kameraadschap. (…) Zij zijn energiek, scherpzinnig en vooruitstrevend van aard. (...) De Joden hebben een rechtvaardige zaak in Palestina. Indien de Arabieren daarop aanspraak maken, dan hadden de Joden deze waarlijk reeds lang tevoren."
– Mahatma Gandhi, Indiase nationalist en politicus uit Gujarat. 1869 – 1948 n. Chr.
Gandhi, M. (1931): Interview to The Jewish Chronicle, London. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Indien Israël in iets aantoont, dat het waarlijk het volk Gods is, dan wel in het feit dat het het martelaarschap verdraagt. Want sterker dan hij, die de wereld verovert, is hij, die het lijden draagt... Geen leed, geen smart, geen vloek vermag datgene te vernietigen, wat, door de genade des geestes, uit het hart der eeuwigheid geschonken werd."
– Arnold Hendrik de Hartog, Nederlandse theoloog en onderwijzer. 1869 – 1938 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Geen enkel oud volk heeft een vreemdere geschiedenis dan het Joodse. (…) Hunne geschiedenis spreekt van een natie, en zie: hier is een volk, dat zich heden ten dage zijner rassenherkomst nog bewuster toont dan in de dagen der oude Joodse koningen. Zij zijn thans geen natie meer, maar verstrooid over de ganse wereld; overal bereid om zich aan de plaatselijke kleur aan te passen, doch evenzeer bewust dat niemand aan deze assimilatie werkelijk geloof hecht. Want zij blijven een vreemd ras, waar zij zich ook bevinden mogen: nog immer vreemdelingen, nog immer oosterlingen. Zij huwen slechts binnen hun eigen volk; zij onderhouden stamgebruiken en plechtigheden, die reeds door hunne voorvaderen werden gepraktiseerd, toen Pericles over Athene regeerde. (...) Wat echter wellicht het vreemdste van al is: de oeroude godsdienst der Joden leeft voort, terwijl de godsdiensten van alle andere voorchristelijke volkeren der aarde zijn verdwenen. (…) En nog merkwaardiger: alle thans levende wereldgodsdiensten zijn op de religieuze denkbeelden der Joden gebouwd. Het protestantisme, het katholicisme, de islam – allen bezitten overtuigingen waarin Eén God het centrale beginsel vormt."
– Terrot R. Glover, Engelse filoloog. 1869 – 1943 n. Chr.
Glover, T.R. (1935): The Ancient World. A Beginning. Page 184-186. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Ik sympathiseer oprecht met de edele bedoelingen van het zionisme, en het verheugt mij ten zeerste, dat zich thans gunstige gelegenheden voordoen, om den Joodsen volke zijn nationaal tehuis in het eigen land te verzekeren."
– Hugh Cecil, Engelse/Britse parlementariër (Conservative). 1869 – 1956 n. Chr.
Sokolow, N. (1919): History of Zionism. 1600-1918. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Er leeft nog immer onder de Joden een Joods volk, en dit volk zal – vroeg of laat – zekerlijk een stukje aarde als thuis verwerven. Ware ik zelf een Jood, dan zou de verwezenlijking dezes heiligen doels de levensopgave mijner ziel zijn"
– Friedrich Fürst von Wrede, Salzburgse/Oostenrijkse auteur. 1870 – 1945 n. Chr.
Hoppe, H. (1904): Hervorragende Nichtjuden über den Zionismus. Eine Sammlung von Urteilen hervorragender Persönlichkeiten aller Länder. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Het volk van Zuid-Afrika – en dan vooral de oudere Hollandse bevolking – werd bijna uitsluitend aan de hand der Joodse traditie opgevoed. (...) Ik geloof niet dat er in de ganse geschiedenis des mensdoms een documentatie bestaat, die met die der Joden vergeleken worden kan. En toch hebt gij uw geloof, uw zelfrespect en uwe nationale idealen behouden, en leeft gij nog immer voort onder de natiën der wereld. Gij werdt niet opgenomen, gij zijt niet versmolten, en gij hebt uwe identiteit niet verloren, maar gij hebt – ondanks alle beproevingen en vervolgingen, ondanks alle wisselvalligheden der wereldgeschiedenis – standgehouden. Gij hebt overleefd, en de dag zal komen, op welken de woorden uwer profeten tot vervulling komen zullen, en Israël weder naar zijn eigen land zal wederkeren. (...) Hoe groot de veranderingen ook zijn mogen, die door dezen oorlog – den groten wereldstrijd voor gerechtigheid en vrijheid – teweeggebracht zijn, ik betwijfel of een dezer veranderingen van groter betekenis zijn kan dan de bevrijding van Palestina en de erkenning dezes lands als het wettig tehuis van Israël.
– Jan Christiaan Smuts, Afrikaner premier van Zuid-Afrika. 1870 – 1950 n. Chr.
Fromkin, D. (2010): A Peace to End All Peace. Page 283. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
““De helft [der Joodse wereldbevolking] leeft in de beschaafde wereld, alwaar zij niet als kaste afgezonderd worden. Daar zijn de grootse en universeel vooruitstrevende eigenschappen der joodse cultuur duidelijk aan de dag getreden; haar internationalisme, haar openstaan voor de vooruitstrevende bewegingen dezes tijds (het percentage der aan de democratische een proletarische bewegingen deelnemende Joden is overal groter dan hun percentage der bevolking in het algemeen). (…) Alleen volledig ongeschoolde, volkomen onderdrukte mensen kunnen aan de leugens en den laster, die over de Joden verbreid worden, geloof schenken. (…) Schande over het vervloekte tsarisme, dat de Joden heeft gepijnigd en vervolgd!”
– Vladimir Lenin, Russische voorzitter van de Sovjet-Unie. 1870 – 1924 n. Chr.
Lenin, V.I. (1934): Lenin on the Jewish question. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Lenin, V.I. (1924): Over het pogromgehits tegen de Joden. [Laatste zin, vertaling Uitgeverij Progres, Moskou 1949].
“Het is absoluut noodzakelijk dat er een bondgenootschap wordt gesloten tussen de zionisten en de Arabieren, daar uit een woordenstrijd alleen kwaad kan voortvloeien. De zionisten zijn noodzakelijk voor dit land: het geld dat zij meebrengen, hun kennis en hunne intelligentie, en de ijver die hen kenmerkt, zullen zonder enigen twijfel aan de wedergeboorte des lands bijdragen.”
– Daud Barakat, Libanese journalist. 1870 – 1933 n. Chr.
Mandel, N. (1965): Attempts at an Arab-Zionist Entente 1913-1914. S. 243. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Waarlijk zijn de Joden op zichzelf een wonder. Zij bestaan in totaal uit niet meer dan 18.000.000 zielen, terwijl er zo'n 2.000 van hen in Japan leven zouden. Erg vreemd is dat geprofeteerd is dat zij de financiële leiders der wereld worden zouden. Dit is waarheid geworden en bovendien bevinden zich onder hen de grootste onzer geleerden, godsdienstigen, politici, muzikanten, etc. (...) De Aziaten zijn in het verleden slechts weinig met de Joden in aanraking geweest, omdat zij voornamelijk in de zogenoemde christelijke landen Europa's woonachtig waren. Maar deze christelijke landen hebben dit arme verwaarloosde volk bespot en belachelijk gemaakt, en hen verachterlijkerwijs 'Jood, Jood' genoemd. Echter, ze kunnen nimmer de overhand over hen krijgen, daar zij in elk opzicht zo superieur zijn ten opzichte der andere volkeren.”
"Waarlijk, de Joden zijn op zichzelf reeds een wonder. Zij tellen, in den totalen omvang, niet meer dan achttien millioen zielen, waarvan er zo'n tweeduizend in Japan verblijven. Merkwaardig is, dat er eeuwen geleden reeds geprofeteerd werd, dat zij de leiders der wereld in het financiële domein worden zouden. Dit is werkelijkheid geworden. Daarenboven vindt men onder hen de voortreffelijkste onzer geleerden, godsdienstigen, staatslieden, toonkunstenaars, enzovoorts. (...) In het verleden hadden de Aziaten slechts zelden rechtstreeks contact met de Joden, daar deze hoofdzakelijk in de zogeheten christelijke landen van Europa gevestigd waren. Doch juist dáár werden zij bespot, verguisd, en schandelijkerwijze ‘Jood, Jood!’ genoemd. Niettemin zullen deze hen nimmer overmeesteren – want in nagenoeg elk opzicht zijn de Joden den andere volkeren ver uit de hoogte verheven."
– Juji Nakada, Japanse bisschop. 1870 – 1939 n. Chr.
Nakada, J. (1933): An Unknown Nation. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“Ik koester de allergrootste sympathie voor het streven der Joodse mensen over de gehele wereld, om zich in Palestina te vestigen; en deze sympathie is slechts gesterkt tijdens mijn bezoek aan dat land, enkele jaren her, alwaar ik den opbloei eens nieuwen stedelijken volks aanschouwen mocht – een schouwspel, dat mij herwaarts voerde tot sommige der verzen des Oude Testaments, welke ik in mijn jeugd geleerd had. Deze mijne sympathie wortelt niet ondanks, maar juist vanwege het feit, dat ik een strenggelovig christen ben. Immers geloof ik, dat zulk een sentiment den gelovigen christen eigen zijn moet."
– Sir James Hope, Schotse/Britse parlementariër (Conservative). 1870 – 1949 n. Chr.
UK Parliament (1939): Volume 113. Debated on Tuesday 23 May 1939. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Wat de vooruitzichten van het zionisme aangaat, mogen de meningen uiteenlopen; doch het Joodse volk komt, naar het grondbeginsel des nationalen zelfbeschikkingsrechts, onwederroepelijk het recht toe, om zijnen levenslot naar eigen ideaal en wil te vormen. (…) Het socialisme zal zich ernstig met het landbouwvraagstuk bezighouden moeten. Het heeft tot taak een beleid der productiebevordering te voeren. Juist daarin ligt voor de socialistische Internationale een reden temeer, om het Joodse kolonisatiewerk in Palestina zijnen vrijen en ongestoorden loop te laten."
– Camille Huysmans, Vlaamse socialistische politicus. 1871 – 1968 n. Chr.
Allgemeine Zeitung des Judenthums. Vol. 81. Heft 50 (14.12.1917). Page 591. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“Ik heb de Joden lief en ben ertoe verplicht om hen lief te hebben, daar ik tot het Germaanse ras behoor en omdat ik kunstenaar ben."
– Hanns Heinz Ewers, Rijnlandse/Duitse acteur en auteur. 1871 – 1943 n. Chr.
Mulvey-Roberts, M. (2015): Dangerous Bodies. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joden zelf, van wie een aanzienlijk aantal reeds verstrooid over de koloniën leeft, zijn den leer hunner profeten trouw gebleven. Het Joodse geloof is in wezen een geloof der vrijheid. (…) Gedurende millennia heeft het Joodse volk een diepgeworteld gevoel zijner nationaliteit en een heerlijken, eigen geest bewaard, ondanks de talloze storende invloeden rondom hen. In alle landen waarin zij zich vestigden, hebben de Joden tot de economische bloei des lands bijgedragen, en zijn zij steeds ware voorvechters der vrijheid gebleken. (…) Het plan om het Joodse thuisland te herscheppen moet de sympathie van eenieder verwerven. Ik wens hun het beste welslagen toe."
– Calvin Coolidge, president van de Verenigde Staten. 1872 – 1933 n. Chr.
Coolidge, C. (1925): Address at the Laying of the Cornerstone of the Jewish Community Centre in Washington, D.C. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“De Joden (…) hebben aan iedere fase der nationale inspanning trouw deelgenomen. Hunne zonen hebben, aan de zijde onzer zonen, op het slagveld gestreden, niet alleen in den laatsten oorlog, maar in iederen strijd, die sinds de emancipatie door de Assemblée Nationale in 1789 gevoerd werd. (…) De Franse cultuur is verrijkt door de Joodse bijdrage, en in erkenning daarvan betuigen wij onzen dank."
– Édouard Herriot, premier van de Franse Republiek. 1872 – 1957 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 417. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
(OPGELET: In 1967 koos Russell partij voor de Arabische landen die Israël aanvielen)
"Ik ben gestadig tot het inzicht gekomen, dat het — in een gevaarlijke en grotendeels vijandige wereld — van wezenlijk belang is, dat de Joden beschikken over een land dat het hunne is; één enkele streek, waarin zij niet als vermeende vreemdelingen beschouwd worden; één enkele staat, die datgene belichaamt, wat het wezen hunner cultuur uitmaakt."
– Bertrand Russell, Engelse filosoof uit Wales. 1872 – 1970 n. Chr.
Porat, D. (1981): Bertrand Russell On Zionism. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De Joden zullen naar Palestina gaan. Indien niet met uwe [d.w.z. des Koloniale Secretaris Malcolm MacDonalds] inwilliging, dan zonder uwe inwilliging. Eindelijk keren zij naar huis. Zij hebben er genoeg van. Zij weten maar al te goed, dat voor elken man die heden in Palestina aankomt, werk beschikbaar zijn moet — en anders zou hij tenminste onder zijne vrienden verhongeren, in plaats van door zijne vijanden te worden uitgehongerd en doodgeslagen. Zij werken gaarne, indien zij werk vinden kunnen, en ik geloof, dat in elk land werkgelegenheid bestaat. Maar indien zij geen arbeid vinden kunnen, laat hen dan verhongeren. Want het ware beter voor een Jood, om in Palestina, in zijn thuisland, den hongerdood te sterven, dan in Sachsenhausen, Dachau of een der andere schandelijke martelplaatsen, waarheen zij thans gezonden worden, vermoord te worden. De enige uitweg is Palestina."
– Sir Josiah Wedgwood, Engelse/Britse parlementariër (Liberal/Labour). 1872 – 1943 n. Chr.
UK Parliament (1938): Palestine. Debated on Thursday 24 November 1938. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"De heropleving der wonderbare en verwaarloosde mijn der Hebreeuwse cultuur – dát, en niets anders, is het Italiaanse zionisme – was een zó dierbare bijdrage aan de wereldcultuur, dat eenieder die aan intellectuele waarden hecht, aan zijne vernietiging aanstoot nemen moet. Persoonlijk, als Italiaan, betreur ik het ten diepste."
– Carlo Sforza, Italiaanse minister BuZa. 1872 – 1952 n. Chr.
Baron, J. L. (1943): Stars and Sand. Jewish Notes by Non-Jewish Notables. Page 412. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het is duidelijk, dat zonder de inspanningen der vroege christenen, behorende tot het Joodse ras, alle grote natiën op aarde zekerlijk nog immer heidens zouden zijn, in plaats van de betrekkelijk verlichte en snel voortschrijdende christelijke natiën, die zij thans zijn. (…) Waarom zou de monarch des meest vooraanstaanden rijks op aarde niet een koninklijke proclamatie doen uitgaan, die overal de Britse onderdanen oproept, om den wederkeer des thuislozen en armen Joodsen volks naar ‘het land hunner vaderen’ zo veel als mogelijk te begunstigen, en daartoe vrijelijk en royaal hunne bijdragen te leveren; opdat het volk alle kansen hebben moge, om de hoogst denkbare bloei des lands te verzekeren; en opdat Palestina weldra, klaarblijkelijk, de uitverkoren plaats der aarde zij, om te dienen als zetel eens oppersten internationalen gerechtshofs, dat den volkeren noch een excuus noch een reden tot oorlog laten zal."
– Henry Wentworth Monk, Canadese mysticus. 1872 – 1896 n. Chr.
Kay, Z. (1978): Canada and Palestine. The Politics of Noncommitment. Page 10. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Tegenover den ontzaggelijken omvang dezes oorlogs schijnen de meeste idealen in betekenis te verbleken. Slechts één ideaal is er, dat in grootsheid en verheven strekking met dezen oorlog gelijkstaan kan: het ideaal des herstels der Joden in het land, dat zij, hoe klein en schraal het ook zij, tot een naam maakten even roemrijk als Griekenland en even majestueus als Rome. En waarlijk, geen ideaal bestaat er, (...) dat het onderscheid tussen de Britse en Duitse staatsgedachten zo klaar en gunstig in ons voordeel zou openbaren, als de stichting eens Joodsen Staats onder de bescherming der Britse Kroon."
– Herbert Sidebotham, Engelse journalist. 1872 – 1940 n. Chr.
Sidebotham, H. (1918): England and Palestine. Essays towards the Restoration of the Jewish State. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
“De zionistische beweging dunkt mij hoogst sympathiek. En het is wenselijk, dat hare voortgang nergens op kunstmatig opgeworpen hinderpalen stuite.”
– Vladimir Arsenjev, Russische ontdekkingsreiziger. 1872 – 1930 n. Chr.
Russische Schriftsteller über den Zionismus. In: Die Welt. Nummer 35. Jahrgang 6. 29. August 1902. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
“De Joden mogen bouwen op het eergevoel en den goeden naam van Groot-Brittannië, als voldoende waarborg voor de verwezenlijking hunner streven aangaande de toekomst van Palestina.
– Jimmy Thomas, Welse/Britse minister voor Koloniale Zaken (Labour). 1874 – 1949 n. Chr.
"Slechts omdat zij een schrander ras vormen, dat den afgunst der anderen wekt, wijst gij – telkens wanneer er iets scheefloopt – met beschuldigenden vinger naar de Joden! Het is zoveel eenvoudiger dan de ware oorzaken te doorgronden; en omdat men behoefte gevoelt aan een zondebok, heerst die treurige leus: ‘de Joden, de Joden’. Gedenkt gij nog, dat ik sprak over de profetie aangaande de Joden, dat het gouden tijdvak aanvang nemen zal, wanneer zij verstoten en naar Jeruzalem gedreven worden? (...) Het is een overblijfsel uit de dierenwereld: gelijk straathonden van den enen roedel, die den anderen roedel niet gedogen willen."
– Sri Aurobindo Ghose, Bengalese/Indiase nationalist, filosoof en dichter. 1872 – 1950 n. Chr.
Mother India. Monthly Review of Culture. Volume 13. Page 6. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het anderszijn der Joden berust op hun fijnzinnig vermogen, zich aan de hun omringende culturen aan te passen, op hunne bovenmatige begaafdheid en hun scherp ontledenden geest, die voor zichzelf geen grenzen erkent. (…) Het vijfde en achtste gebod verbieden den haat jegens den vijand; de christenen zijn het Joodse volk, dat God tot zijne menswording verkoor, in erkentelijkheid verbonden, en wijzen in diepe verontwaardiging de ontwijding van synagogen en Joodse graven van de hand."
– Leo Frobenius, Pruisische/Duitse ethnoloog en archeoloog. 1873 – 1938 n. Chr.
Konflikt der Kulture. In: Bayerische Israelitische Gemeindezeitung. Jahrgang 6. Heft 12 vom 15.6.1930. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Sommigen mogen de Joden, en sommigen ook niet; doch geen weldenkend mens zal ontkennen, dat zij zonder enigen twijfel het indrukwekkendste en opmerkelijkste volk zijn, dat ooit op den aardbodem verschenen is. (…) Aan het Joodse volk danken wij een zedelijk stelsel, dat – zelfs indien men het geheel van zijn bovennatuurlijk karakter ontdoet – ongetwijfeld het kostbaarste erfdeel der mensheid is, ja, in waarde gelijkstaat aan de ganse opbrengst der kennis en geleerdheid tezamen. (…) Het is overduidelijk, dat de verstrooide Joden een nationaal middelpunt en een nationaal tehuis behoeven, en waar anders zou dit zich bevinden dan in Palestina – het land, waaraan zij reeds meer dan drieduizend jaren innig en onafscheidelijk verbonden zijn?"
– Winston Churchill, Engelse premier van het Verenigd Koninkrijk (Conservative). 1874 – 1965 n. Chr.
Himmelfarb, G. (2011): The People of the Book. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Met oprechte bewondering heb ik den gestadigen en onloochenbaren vooruitgang gadegeslagen, die geboekt wordt in het herstel van Palestina — dat, na eeuwen van verlatenheid, thans zijne jeugd en levenskracht herwint door het enthousiasme, den vlijt en de zelfopoffering der Joodse pioniers, die aldaar zwoegen in den geest van vrede en maatschappelijke gerechtigheid. Het is uitermate verheugend te gewaarworden, dat vele Amerikaanse Joden, zowel zionistisch als niet-zionistisch gezind, dezen heiligen arbeid zulk een luisterrijken dienst bewezen hebben — een arbeid, die aller sympathie en zedelijke bemoediging waardig is."
– Herbert Hoover, president van de Verenigde Staten (Republikeins). 1874 - 1964 n. Chr.
Hoover, H. (1932): Message to the Zionist Organization of America on the Anniversary of the Balfour Declaration, October 29, 1932. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Welk een hoogstaande rol heeft de Joodse geest in de wereldgeschiedenis gespeeld! Indien wij aan Griekenland onze schoonheidsopvatting te danken hebben, aan Rome onze ideeën van rechtsgrondslag, zo danken wij de religie, die den hoeksteen onzer westerse beschaving vormt, aan Palestina. Sinaï is een Joodse berg; de Olijfberg en de Calvarieberg zijn dat evenzozeer. (…) Wat mogen we – na een negentien eeuwen durende verstrooiing, omzwerving en onderdrukking – nog van het bevrijde genie eens zo begaafde rassen verwachten? Geketend als de Jood ware, hebbe hij toch kostbare gaven in dienst der mensheid gesteld, en als eenmaal de ontwaking zijns nationale zelfbewustzijns door de oprichting eens nationalen thuizes hem van zijne persoonlijke vrijheid en zijne eigenwaarde verzekerd hebbe, niet alleen in Palestina, maar ook in elk ander land, zo zal hij de wereld door de voortbrengsels zijner energie en zijns geests verrijken."
– Arthur Meighen, premier van Canada (Conservative). 1874 – 1960 n. Chr.
Der kanadische Ministerpräsident über den Zionismus. In: Wiener Morgenzeitung. 3. Jahrgang. Heft 856. vom 15.6.1921. Page 2. [Vanuit het Duits vertaald door C. Nooij].
"Sedert de verlening der gelijke burgerrechten, thans een eeuw geleden, hebben de Joodse inwoners van Canada, hunner oeroude tradities getrouw, een actieve en eervolle rol gespeeld in het openbare en politieke leven van het Dominion. (...) Ik (...) wens — tezamen met mijne Canadese medeburgers van allerlei afkomst — den zonen en dochters van Joodsen bloede een voortzetting van vreugde en voorspoed toe in hun aangenomen vaderland Canada."
– Mackenzie King, premier van Canada (Liberal). 1874 – 1950 n. Chr.
Rhinewine, A. & Goldstick, I. (1932): Looking Back a Century on the Centennial of Jewish Political Equality in Canada. Page 120. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
"Het voortbestaan der Joden, hun verzet tegen vernietiging, hunne uithouding onder volkomen eigenaardige omstandigheden, en de noodlottige rol, die hun in de geschiedenis toebedeeld is: dit alles wijst op de bijzondere, ja raadselachtige grondslagen huns lots. (...) En indien wij in de geschiedenis zoeken naar openbaring, dan zullen wij haar — overtuigender dan waar ook — vinden in de loopbaan van dit ongewone volk: in onze voorgangers. Bijna tweeduizend jaren lang bleven de Joden een onderscheiden natie, zonder ook maar aan één der algemene voorwaarden voor het bestaan ener natie te voldoen. Geen land bezaten zij, geen soeverein gezag, geen macht, geen gemeenschappelijk politiek bestel — zelfs geen éne cultuur. Over het ganse aardrijk verstrooid, vormden zij bijna overal een minderheid. Zij wezen de bekeringsijver van buitenstaanders grotendeels af, en weerstonden de stille lokroep der assimilatie. Geen ander volk ter wereld heeft zijne identiteit zó lang onder zó ongunstige omstandigheden weten te behouden."
– Nikolai Berdjajev, Russische filosoof. 1874 – 1948 n. Chr.
Berdyayev, N. (1949): The Meaning of History. Page 87. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
'Mijne vrienden en ik koesterden (...) het verlangen, om aan de Joden de waardigheid en den status ener afzonderlijke natie te schenken. Wij wensten dat de Joden — op een of andere wijze, en voor zo verre dit mogelijk was — vertegenwoordigd zouden worden door Joden, leven zouden te midden van Joden, berechtigd zouden worden door Joden, en ook bestuurd zouden worden door Joden. Indien dat antisemitisme heet, dan ben ik een antisemiet. Doch zinvoller lijkt het mij, om het gewoon semitisme te noemen."
– G. K. Chesterton, Engelse theoloog, filosoof en dichter. 1874 – 1936 n. Chr.
Chesterton, G.K. (1920): The New Jerusalem. Chapter XIII. [Vanuit het Engels vertaald door C. Nooij].
Klik hier voor Pagina 2: Citaten van 1875 tot 1941!